Ooit bruiste de oude stad van het leven, maar nu scheen het enige geluid afkomstig te zijn uit het weeshuis, gevestigd in wat ooit het hart van Nijmegen was geweest. Het waren voornamelijk de ijzingwekkende kreten van de baby’s en peuters, die je nachtmerries bezorgden. De wezen waren meer dood dan levend en daarom leek de benaming “dodenhuis” veel toepasselijker voor dit kille gebouw, dat enkele jaren geleden besmeurd was met liters verf. De verzorgers wilden graag eens de creatieve kant van de wezen aanschouwen, met als gevolg dat iedereen een uur schoongeboend moest worden onder de douches. Het gebouw was er ook niet vrolijker van geworden.
Dat de binnenkant van het gebouw minstens zo “gezellig” was als de buitenkant ervan, wist Marianne Verhaegen als geen ander. De jongedame woonde inmiddels al ruim tien jaar in het weeshuis en kon zich niets van haar leven vóór het dodenhuis herinneren. Het enige wat ze bezat uit die goede oude tijd was een brief, geschreven door haar biologische vader. Een brief, in een volledig gedigitaliseerd tijdperk. Dat was al het bewonderen waard. Marianne kon wekenlang overleven op enkel het aanraken van de vergeelde envelop. (En een beetje kunstmatig voedsel, dat in haar lichaam werd gespoten wanneer ze weer eens weigerde zelf te eten.) Ze had de envelop nog nooit geopend en was dat voorlopig nog niet van plan. Ze wachtte tot de tijd rijp was, maar wist zelf ook dat tijd nooit zou rijpen.
Erebewoner van het dodenhuis zijn bracht enkele privileges met zich mee, maar kende ook nadelen. Aangezien Marianne gewend was aan de dagelijkse routine van het weeshuis, moest ze ervoor zorgen dat anderen dat ook raakten. Dit betekende dat ze dagenlang verplicht met de kleintjes opgescheept zat, die schreeuwden in een taal die niemand kon verstaan, volledig verzonken in hun eigen gedachten. Tijd doorbrengen met de onwetende kinderen maakte haar melancholiek en vreselijk neerslachtig. Blijf lachen. Zorg dat iedereen zich hier thuis voelt.
Ook deze zondagochtend was Marianne druk bezig met de peuters. Ooit was zondag een heilige dag geweest, een dag waarop mensen een kerk bezochten en verder niets uitvoerden. Een rustdag. Tegenwoordig was elke vorm van religie in de wereld verboden. Wetenschap was de staatsgodsdienst. Wie toch in een God geloofde en dit niet kon verbergen, werd simpelweg afgemaakt en kon vervolgens enkel nog bidden, hopend dat er een hemel zou bestaan. Marianne had één keer gebeden. Een verzorgster had het gezien, had haar vervolgens bij de pols gegrepen en de kamer door geslingerd. Marianne was met haar hoofd op een tafelpunt geknald. Vijf hechtingen, maar ze had haar lesje geleerd. Zondagen waren niet om te bidden of om uit te rusten, maar om pöepluiers te verschonen.
‘Zie je, Esmee? Het is echt heel makkelijk!’ zei Marianne zo enthousiast mogelijk tegen de twaalfjarige Esmee, die veel tijd met haar doorbracht. ‘Ik weet zeker dat jij het ook kan.’
‘Ik kijk liever nog een keertje,’ mompelde Esmee verstandig. Marianne toverde een glimlach te voorschijn, waaraan zelfs een blinde kon zien dat ze volledig uitgeput was.
Na nog drie vieze luiers verschoond te hebben en tientallen knuffels gegeven te hebben schoven de glazen deuren van de peuterafdeling plotseling open. Een ijzige wind zorgde ervoor dat de kleintjes opnieuw begonnen te huilen.
JE LEEST
Reborn
Science FictionDe toekomst. Dit is het verhaal van twee jongeren, Miquel en Marianne, en het lot dat hen samenbrengt. Miquels vader voert iets in zijn schild en Marianne wordt het slachtoffer van zijn plannen. Kunnen Miquel en Marianne elkaar vertrouwen en nog bel...