17. Marianne

22 0 0
                                    

De man leek te wachten tot zijzelf aan zou geven dat ze wilde dat hij binnenkwam, toen dat seintje uitbleef, stapte hij de kamer binnen. Marianne bekeek de man, maar werd nog steeds gehinderd door het felle licht dat prikte in haar groenbruine ogen. Er was iets aan de man wat haar ervan weerhield zich te verzetten. Misschien waren het zijn ogen, die haar zo vertrouwd voorkwamen. Misschien was het zijn lach, die vriendelijk oogde. Misschien was het zijn hele uiterlijk, dat in niets op dat van een schurk leek.

De man, die Marcus Greenwald bleek te heten, liet zichzelf in de stoel naast haar bed zakken en begon tegen haar te praten. Hij vertelde haar iets over zijn rol binnen “dit alles” en zei dat hij haar het een en ander wilde laten zien. Marianne hoorde slechts de helft van wat hij zei. Blijkbaar had niet alleen haar zicht onder het ongeluk geleden. Nadat Marcus zijn zegje had gedaan, maakte hij aanstalten om haar in een rolstoel te plaatsen. De jongedame wilde protesteren, maar wist dat ze hier te zwak voor was en vreesde dat de man het haar niet in dank af zou nemen. Ze verroerde zich niet en staarde naar de grond toen de man haar in de rolstoel plaatste, enigszins gegeneerd wegens haar “handicap”.

Ze reden de gang uit, terwijl Marcus tegen haar bleef praten. Ze kreeg niet eens de kans om iets terug te zeggen. Hij vond het zonde van haar been, maar moest nog wel even zeggen dat zijn dure auto ook belangrijk (en waarschijnlijk belangrijker) was. Mariannes twijfels over de aardig- en oprechtheid van deze man namen met de minuut toe.

‘Ik zal je vertellen wat er nu gaat gebeuren en welk aandeel mijn zoon hierin heeft geleverd,’ zei Marcus vervolgens, terwijl hij de rolstoel voortduwde. Mijn zoon. Bedoelde hij de jongen die haar in de voertuigen had vergezeld, de jongen die er min of meer voor had gezorgd dat haar been was gebroken? Gelijk na die tweede vraag voelde ze zich schuldig, natuurlijk was het niet de schuld van die jongen.

Doordat ze over de jongen, de man en het voorval nadacht, hoorde ze slechts een klein deel van wat Marcus haar vertelde. Hij wilde het perfecte menselijk ras creëren en had haar daarvoor nodig. Wellicht zou ze zich gevleid moeten voelen omdat ze “uitverkoren” was om deel te nemen aan dit bijzondere experiment. Wellicht moest ze bang zijn en wegrollen met de rolstoel. Geen reële mogelijkheid. Het barstte hier waarschijnlijk van de bewakingscamera’s en mannen in blauwe kleding die haar vast zouden grijpen, uit de rolstoel zouden sleuren en aan haar tenen aan een waslijn op zouden hangen. Vooral dat laatste leek haar geen prettig vooruitzicht, dus bleef ze zitten.

Marcus zei iets over wezen en pijn en injecties. Het klonk allemaal erg gezellig. Pas toen de man het woord “zoon” weer uitsprak, had hij haar volledige aandacht. Marianne schaamde zich omdat ze de jongen belangrijker achtte dan haar eigen (mogelijk wrede) toekomst.

‘Zonder mijn zoon had ik je natuurlijk nooit hierheen kunnen brengen, hij kwam met het idee dat je gewond moest zijn, omdat je anders allang was gevlucht. Maar zoals ik al zei: totaal onnodig als je het mij vraagt.’

De jongen of de zoon was op het idee gekomen. Het was dus wel degelijk zijn schuld dat ze nu enkel mobiel was met behulp van een rolstoel. Haar been was gebroken, ze had vreselijk veel pijn geleden, en het was allemaal volgens plán geweest. Allemaal bedacht door de jongen, van wie ze zonet nog had gedacht dat ze hem kon vertrouwen. En toch klopte er iets niet.

Doordat Marianne de hele tijd uitdrukkingsloos naar de grond had gestaard, was het haar niet opgevallen dat ze zich vlakbij het vertrek van de jongen bevonden. Miquel, bleek hij te heten. Ze keek op en haar blik viel vrijwel meteen op de arme jongen in de rolstoel. Een passender bijvoeglijk naamwoord kon ze niet bedenken. Arm, zo zag hij eruit. Moest ze hem woedend aankijken om duidelijk te maken dat ze het wist van zijn brute idee? Ze deed het niet, maar haar gezicht sprak boekdelen.

Marcus sprak trieste, maar ware woorden over vertrouwen en leugenaars die daar misbruik van maakten. Marianne voelde zich een naïef, onwetend, jong goudvisje. Ze was klaar om opgegeten te worden door haar eigen ouders, zoals de eerste zin uit een roman van Anna Enquist luidde: de goudvissen hebben hun jongen opgevreten. Helaas waren er geen ouders meer over die haar op konden vreten, anders had ze het momenteel met liefde toegestaan. Ze zou zelfs in staat zijn geweest eigenhandig te tafel te dekken.

Nadat er zich in haar hoofd een heerlijk dinertje had afgespeeld, viel het haar op dat er nog een jongen in de kamer aanwezig was. Hij was waarschijnlijk van hetzelfde “bouwjaar” als Miquel, misschien net iets jonger.

‘Dat is de zoon van de man die de auto bestuurde, degene die jullie hierheen heeft gebracht. Hij en mijn zoon zijn goede vrienden van elkaar,’ zei Marcus toen hij haar naar de jongens zag kijken. De man die het voertuig had bestuurd had een zoon. Die zoon was goed bevriend met de jongen. Deze hele dag bestond uit illusies, de ene illusie nog afschuwelijker dan de andere. Als Marcus verder nog iets tegen haar had gezegd, had Marianne dat niet meer gehoord. Haar hoofd barstte zowat uit elkaar van de eindeloze hoeveelheid vragen waarop ze geen antwoord had. Ze had nog nooit zo erg verlangd naar het weeshuis. Ze verlangde naar het verschonen van vieze luiers, naar de vreselijke wandelingen zonder uitzicht en naar de krappe kamer die ze deelde met nog twee andere wezen. Marianne verlangde zelfs naar het vieze voedsel dat de wezen elke avond voorgeschoteld kregen. Ze had nooit gedacht dat ze het weeshuis ooit als thuis zou gaan zien, maar God, wat wilde ze nu graag naar “thuis”.

Marcus reed de rolstoel een andere kamer in, vlakbij die van Miquel, hielp haar het bed in en verdween vervolgens alsof hij er nooit was geweest. Pas toen Marianne zeker wist dat hij niet terug zou komen, barstte ze in tranen uit. De kleurloze vloeistof verliet haar ogen en vond via haar wangen een weg naar beneden. Ze proefde het zout op haar lippen en merkte hoeveel dorst ze had.

Toen er even later een meisje binnenkwam met een dienblad waarop glazen gevuld met een oranje drank stonden, werd Marianne overrompeld door angst. Wat als ze hier alles letterlijk konden horen wat ze dacht? Het zou haar niets verbazen, maar het joeg haar wel angst aan. Ze was hier niet veilig.

‘Alles oké met je?’ vroeg het meisje. Ze had stijl blond haar en vriendelijke groenblauwe ogen. Marianne veegde haar tranen weg met haar goede arm, de andere lag roerloos naast haar lichaam. De neiging om alles snikkend aan dit meisje te vertellen was groot, maar Marianne was verstandig.

‘Het kan beter,’ zei ze daarom maar. Het blonde meisje schudde lachend haar hoofd en zette het dienblad op het kastje naast het bed neer.

‘Sinaasappelsap?’ vroeg ze. Marianne knikte, hopend dat ze ook écht sinaasappelsap zou krijgen en geen geheimzinnige substantie die al haar herinneringen aan het weeshuis zou wissen. Ze pakte het glas aan en wachtte tot het meisje zelf ook een slok nam. Het smaakte in elk geval naar sinaasappelsap.

‘Ik ben Nola,’ stelde de blondine zichzelf voor. Ze had sproetjes, zag Marianne nu, blij dat haar zicht terugkeerde. ‘Je hoeft me niet te vertellen wie jij bent, maar dat mag natuurlijk wel.’

‘Waarom ben je hier?’ vroeg Marianne.

‘Ik werk hier,’ antwoordde Nola. Haar stem trilde. Ze was bang om meer te zeggen dan toegestaan.

‘Waarom ben ik hier?’ Marianne hoopte dat Nola haar een duidelijker antwoord op deze vraag kon geven dan Marcus had gedaan. Ze sloeg haar (goede) hand voor haar mond toen ze een gaap op voelde komen.

‘Dat weet ik niet,’ zei Nola. Ze had een lieve stem, die paste bij haar lieflijke uiterlijk. Marianne had weinig met lieverdjes en vond ze schijnheilig. Het was echter lastig om een hekel aan deze Nola te hebben.

‘Ik ben moe,’ fluisterde Marianne, nauwelijks hoorbaar. ‘Ik durf alleen niet te gaan slapen.’

Ze huilde nog steeds.

‘Zal ik hier blijven tot je weer wakker wordt?’ stelde Nola voor. Marianne klemde haar kaken op elkaar. Nola was te lief voor deze wereld, concludeerde ze. Ze zou de gevolgen van haar kwetsbaarheid spoedig onder ogen moeten zien.

‘Dat zou ik prettig vinden,’ mompelde Marianne, waarna ze haar rug naar het meisje toekeerde en haar ogen sloot.

Hoe moe ze ook was, in slaap vallen deed ze niet. Slechts een halfuur later verraadde het geluid van de dichtvallende deur dat Nola haar alleen had gelaten.

RebornWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu