5. Marianne

42 1 0
                                    

Ondanks het feit dat Marianne eenmaal per week het weeshuis verliet voor een wandeling (onder begeleiding), werd ze toch telkens overrompeld door de frisse buitenlucht en eindeloos lijkende vlakte. Het weeshuis was omringd door niets anders dan kille stenen en er was slechts één weg die naar het gebouw leidde. Nergens was een boom of iets anders wat duidde op groen leven te zien. Onder je voeten bevonden zich grijze stenen en boven je hoofd was er de grijsblauwe lucht. Voor je was niets. Achter je stond een reusachtig gebouw dat diende als weeshuis. En dan had je Marianne nog, die tussen twee mannen in pak liep en niet veel meer zag dan het lichaam van de vrouw. Doordat de vrouw haar haren had opgestoken, kon Marianne het sluitinkje van de zilveren ketting zien. Eén stap naar voren, één snelle beweging en het ding zou in haar bezit zijn. Maar ze wilde geen diefstal op haar geweten hebben.

‘Ik geniet altijd zo van het uitzicht hier,’ zei ze. Dat was een leugen, net zoals geluk en liefde leugens waren. Niemand reageerde, maar dat maakte niet uit, want elke reactie zou een leugen zijn.

Op enkele meters afstand van het gezelschap stond een voertuig geparkeerd. Marianne had nog nooit een dergelijk voertuig gezien, maar had de verzorgers er wel eens over horen praten. Het waren dure dingen, opvolgers van de auto. Dit werd haar eerste keer in een voertuig.

De man in het simpele pak opende een van de donkerblauwe deuren voor haar en Marianne liet zichzelf aarzelend op de achterbank zakken. Vervolgens schoof ze wat op, om plaats te maken voor de “simpele man”. Aan de andere kant stapte nog een man in.

‘Ik weet niet wie van deze heren hier zo heerlijk ruikt, maar misschien helpt het als deze heer de oksels permanent laat parfumeren?’

De man rechts van haar, degene in het simpele pak, keek haar enigszins beledigd aan, terwijl de man links als een domme koe voor zich uit staarde. Het was alsof hij niets had verstaan van wat ze had gezegd. Haar vermoeden werd bevestigd toen de vrouw opnieuw in een wildvreemde taal met de simpele man begon te communiceren. Niet veel later concludeerde ze dat enkel de man rechts van haar Nederlands sprak. Hij werkte als tolk.

De vrouw was voorin gaan zitten, samen met een andere man. Marianne telde slechts drie mannen, terwijl het er vier waren geweest. Waar de overige man was gebleven, was een raadsel en zou een raadsel blijven. Dat de man links zich te goed voelde voor het gezelschap op de achterbank bleek toen de vrouw een knop indrukte en een glazen wand de twee groepen van elkaar scheidde. Hij begon hevig te protesteren en bonkte gefrustreerd op de glaswand. De vrouw stak haar middelvinger omhoog. Marianne begon steeds meer sympathie voor haar te krijgen.

Misschien zou ze zich enorm nerveus en gespannen moeten voelen, maar Marianne voelde niet zoveel. Ze deed niet veel meer dan uit het geblindeerde raam staren en zag niet veel meer dan de contouren van andere gebouwen in de omgeving. Deze contouren waren razendsnel verdwenen, want het voertuig bereikte snelheden van zo’n tweehonderd kilometer per uur.

‘Dus, waar gaat de reis naartoe?’ vroeg ze aan de man die Nederlands sprak.

Het antwoord was een mooie leugen.

RebornWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu