Hoofdstuk 22 ~ Jennet

130 4 6
                                    

 ‘Jennet?’ Ik schrik, de vrouw aan de andere kant van de tafel geeft me wat water aan. Ik was even verdwaald in mijn gedachtes. ‘Gaat het een beetje?’ Vraagt de vrouw vriendelijk, ze glimlacht naar me. Ze lijkt me eigenlijk wel aardig, zou ik haar kunnen vertrouwen? Nee, ze is een agent, ze moet haar werk doen. Als ik zeg wat we van plan zijn, verteld ze dat gelijk aan de baas. En andere agenten zitten zeker achter dat spiegelglas. Ik kijk ernaar, mijn spiegelbeeld ziet er verschrikkelijk uit. Ik weet dat ik er echt zo uit zie, maar dat zet ik het liefst zo snel uit mijn hoofd. Ik heb nog ergere wallen dan mijn moeder, mijn haar is vettig en zit onder de klitten. Mijn gezicht is vies, mijn hele lichaam trouwens. Maar de buitenkant stelt niks voor vergeleken de binnenkant. Ik ben kapot, letterlijk. Ik vertrouw nooit meer iemand, word nooit meer verliefd, ik wil alleen maar terug naar het bos. In een boom zitten in de ochtend zon. De frisse lucht ruiken als het net heeft geregend. Ik sluit mijn ogen en dwaal weer weg.

Ik zie weer voor me hoe ik wegrende naar het bos, nadat James de waarheid had verteld. Hoe ik me liet vallen op de grond vol met bladeren, dat ik daar voor altijd wou blijven liggen. Niemand hoeft me hier te vinden, ik wil niet gevonden worden. Uiteindelijk heb ik er zelf voor gezorgd dat iemand me vond. Kon ik het weten dat mijn moeder daar net aan het rijden was, wel een beetje toevallig. Maar hoe ik daar in de regen lag, tussen de bomen. Zonder iemand die me kon storen. ‘Hallo, Jennet?’ Vraagt een vrouwen stem en ik open mijn ogen. Oja, ik zit nog steeds hier in een verhoorkamer. Droom verstoord. Ik kijk niet begrijpend naar de vrouw en ze gaat wat meer naar voren zitten. ‘Je zit nog erg in je gedachtes, of niet?’ Ze kijkt niet meer zo vriendelijk, wat meer serieus. ‘Sorry, ik ben nogal moe.’ Ze glimlacht weer, maar zucht ook. ‘Je bent wel een tijdje vermist geweest samen met je zus. Waar ben je al die tijd geweest?’ Ik denk even na, als ik het zeg weet ze niet wat we deden en waarom we daar zaten. Maar aangezien we daarna weer naar het boshuisje gaan, kan ik het beter niet zeggen. ‘Ergens.’ Zeg ik tegen haar, ze lacht op een bepaalde manier en kijkt naar beneden. ‘Als jij niet verteld waar jullie waren, doen de andere twee dat wel.’

Ik vind haar plotseling niet meer aardig. Ze dacht zeker dat ik wat zou zeggen als ze aardig tegen me deed. ‘Ze gaan niks zeggen.’ Ik kijk haar aan met een blik alsof ik het allemaal beter weet. ‘Ga daar maar niet van uit. We krijgen er altijd wat uit.’ Ze glimlacht gemeen en staat op. En blijf zonder verandering in mijn blik zitten en kijk hoe ze wegloopt met haar map. Ze doet de deur dicht en dan realiseer ik me dat ik nu alleen in de kamer ben. Staan er nog mensen achter het glas? Ik trek mijn wenkbrauw op, blijf staren naar het glas. Terwijl ik opsta, blijf ik ernaar kijken. Ik loop er langzaam naartoe, tot ik voor het glas sta. Ik kijk mezelf in de ogen aan, misschien kijk ik nu wel naar iemand anders. Ik zucht diep en loop weer terug naar de stoel. Ik hoop dat Emma en James ook hun mond houden, ze weten wat er op het spel staat.

Ik zit hier nu al zo lang, en er is alleen iemand langs geweest om het bekertje water te pakken. Wat sociaal. Net op het moment dat ik naar de deur wil lopen om er op de bonken, komt de vrouw weer naar binnen. Ze kijkt een beetje beledigd. ‘Je kunt gaan.’ Zegt ze heel kort. Ik geef een neppe glimlach terug en sta op. Als ik de deur uitloop zie ik Emma en James in de gang staan. ‘Het was me een genoegen.’ Zeg ik tegen de vrouw. Ik keer me om en loop naar Emma en James. Ik lach naar ze, maar dan zie ik dat mijn ouders er ook staan. Mijn niet echte vader loopt naar me toe en geeft me een knuffel. Ik knuffel niet mee en sta er een beetje awkward. Hij zegt niks, hij houdt me alleen stevig vast.

De deur van ons huis valt dicht, tijdje geleden dat ik hier was. Het lijkt wel een jaar, maar dat komt omdat er veel is gebeurd. Te veel. Emma kijkt wazig voor haar uit, wat moeten we nu? Weer weglopen en op James wachten in het boshuisje? We hebben geeneens een tijd afgesproken. Straks is hij er al heel snel, en dan komen Emma en ik ’s nachts aan. Ik moet echt met Emma overleggen, maar ik weet niet of mijn moeder ons alleen laat. Ze verliest ons niet nog een keer uit het oog. Het enige moment wanneer we weg kunnen is ’s nachts, maar hoe? ‘Gaan jullie je maar even opfrissen, ik ga straks koken.’ Ze kijkt ons lief aan, ze is blij dat we er weer zijn. Maar wat ze niet weet is dat we morgenochtend weer weg zijn, hoop ik.

Ik stap onder de douche vandaan, dat was zo verfrissend. Terwijl ik me afdroog zit ik een plan om naar buiten te komen te bedenken. Emma en ik zouden onze dekbedovertrekken aan elkaar kunnen vastbinden, net zoals in een film. Dan kunnen we uit het raam klimmen en naar het bos rennen. Ik begin te lachen, dat gaat nooit lukken. Of is het wél mogelijk? Ik kan het met Emma overleggen, ze gaat het vast ook lachwekkend vinden, maar volgens mij is dit de ene manier om naar buiten te komen. Ik kleed me snel aan en ga naar mijn kamer. Ik kijk naar de plek waar mijn bed staat, als je de dekbedden er aan vast knoopt dan zouden die direct uit het raam kunnen. Volgens mij is het inderdaad mogelijk. Op dat moment komt Emma mijn kamer binnen lopen. ‘Hey, hoe gaan we naar het boshuisje toe?’ Vraagt ze nieuwsgierig.

Ik heb Emma over mijn idee verteld, eerst begon ze te lachen. Maar na een tijdje zag ze ook in dat we eigenlijk geen andere keus hadden. ‘Dus we gaan ontsnappen zoals in een film?’ Emma kijkt me ongeloofwaardig aan. ‘Ja, Em. Dat gaan we inderdaad doen.’ We geven elkaar een knuffel. ‘Weet je dat ik echt heel erg blij ben met jou, zusje.’ Emma’s woorden voelen heel warm aan. Ze is zo lief voor me, ze is er altijd als ik haar nodig heb, ook nu. Of eigenlijk heeft zij mij nodig. ‘Ik ben nog blijer met jou, zus.’ We lachen naar elkaar en staan op, onze moeder heeft het eten vast al klaar.

Het eten was verschrikkelijk, het eten zelf niet, maar de sfeer. Emma en ik zeiden dat we gingen slapen, we zijn natuurlijk zo moe. Emma gaat naar haar kamer en ik naar de mijne, als onze ouders een tijdje slapen, komt Emma naar mij toe met haar dekbedovertrek. Ik zie het al voor me hoe het dekbed dan scheurt en Emma en ik naar beneden vallen. Ik hoop zo dat het gaat lukken, echt heel erg.

Emma komt mijn kamer binnen lopen, ze gooit het dekbed naar mij toe. ‘Voorzichtig.’ Fluister ik. Ik pak die van mij en knoop hem vast aan de ander. ‘Is dit lang genoeg denk je?’ Fluistert Emma. ‘Vast wel, bind het vast aan het bed ik gooi het uit het raam.’ Emma doet wat ik zeg en als het dekbed uit het raam is gegooid, verstijf ik wel een beetje van angst. ‘Kom op, Jennet. We moeten dit doen, nu.’ Ik kijk haar aan en knik. Ik ga voorzichtig door het raam en pak stevig het dekbed vast. Stukje voor stukje klim ik naar beneden. Totdat ik op de grond sta. ‘Is het gelukt?’ Vraagt Emma zachtjes, als ze me ziet begin ik te knikken. Emma komt nu ook voorzichtig naar beneden, als we allebei op de grond staan beginnen we te lopen. Emma heeft nog een rugzak met eten en drinken en andere spullen. Ze heeft zich tenminste goed voorbereid, ik alweer niet. Als we het pad van ons huis aflopen, kijk ik nog één keer achterom. ‘Doei, mam.’ Zeg ik zacht, Emma slaat een arm om me heen. ‘Het komt goed.’ Zegt ze. Wie weet, wie weet.

Het rode meisjeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu