Hoofdstuk 21 ~ Jennet

143 5 2
                                    

Ik zit in de auto, naast mijn moeder. Mijn moeder die er altijd voor me is geweest en ik heb haar in de steek gelaten, als oud vuil. Wat moest ze gedacht hebben, allebei haar kinderen waren verdwenen, uit vrije wil nog wel! Ik wilde haar niet achterlaten, maar ik had geen andere keus. Mijn vader, ik bedoel Sander, wilt mijn echte vader vermoorden. Oke, ik  moet toegeven dat het echt een slecht mens was. Verkrachten, bedreigen, en dat alleen al bij mijn moeder. Ik kijk haar aan, wat heeft zij door moeten staan. 15 jaar geleden, als ik haar was, had ik ook tegen mijn man gelogen en gewoon gezegd dat het zijn kind was. Waarmee zou mijn echte vader mijn moeder mee bedreigd hebben? Dat hij mij zou afpakken? Of haar zou vermoorden? Ik moet er niet aan denken.

‘Sorry, mam.’ Zeg ik schoor, ze kijkt me voorzichtig aan. We hebben allebei tranen in onze ogen. Ze heeft enorme wallen onder haar ogen. Ze heeft vast geen oog dichtgedaan. ‘Het spijt mij ook.’ Zegt ze tegen terwijl ze naar de weg kijkt. ‘Ik had jullie moeten beschermen, ik heb jou en Emma laten vallen. Ik heb jullie aan jullie lot overgelaten, ik ben een slechte moeder.’ Ze laat nog geen traantje vallen, maar dat komt omdat ze zich sterk wilt houden tegenover mij. ‘Dat is niet waar, mam. Dat weet je best. Jij wist ook niet wat er aan de hand was.’ Ik blijf haar aankijken. We stoppen voor een stoplicht, mijn moeder zucht. ‘Dat is het hem nu juist, ik wist wél wat er aan de hand was. Ik moet jou en Emma echt wat vertellen, waar is ze?’

Ik rij met mijn moeder naar Niels’ huis toe. Zijn ouders zijn vast thuis. Die hebben Emma en James vast allang gezien, of ze zijn mij gaan zoeken.  Ze kunnen nu ook al op het bureau zitten, ik raak helemaal gestrest. We stoppen voor het huis en mijn moeder rent naar de deur, ze belt honderd keer aan. De deur word open gedaan door, ik denk de vader van Niels. ‘Eindelijk, ze is er.’ Hij kijkt me opgelucht aan en schreeuwt naar boven. ‘Niels, Jennet is hier met…’ Hij kijkt mijn moeder aan. ‘Haar moeder.’ Zegt ze vriendelijk, ze gaat naar binnen zonder iets e vragen. ‘Emma! Emma!’ Schreeuwt mijn moeder door het hele huis. In tegenstelling tot mijn moeder loop ik rustig naar binnen. ‘Zijn Emma en James hier nog en weet u het hele verhaal eigenlijk al? Heeft u ze niet naar de politie gebracht?’ Hij lijkt overdonderd van alle vragen, maar beantwoord ze allemaal. ‘Ja ze zijn er nog, het verhaal had ik al op het nieuws gehoord en ik was van plan ze naar de politie te brengen. Maar ze wilde niet zonder jou, aangezien jij plotseling verdwenen was. Dus zeg ze maar gedag, we gaan zo naar het bureau.’

Emma rent de trap af als een dwaze en vliegt in de armen van onze moeder. Ze beginnen allebei te huilen, heel hard en heel lang. James komt nu ook de trap af lopen, samen met Niels. Ik lach naar James, hij kijkt opgelucht. ‘Hey, gaat het weer een beetje?’ Hij kijkt me bezorgd aan, maar ik knik. ‘Sorry dat ik weg ging, ik viel in slaap in bos…’ Hij grinnikt en geeft me een knuffel. ‘Niet erg, is schrok er ook van toen ik het hoorde. Maar wat gaan we nu doen? We moeten straks naar de politie, en Sander en Will komen vast ook.’ Ik hoor aan James zijn stem dat hij het echt niet weet. ‘Ik weet het ook niet, misschien moeten we gewoon zwijgen. Alle drie, we mogen niks zeggen. Dan laten ze ons vanzelf wel gaan.’ James knikt, we zeggen het wel straks tegen Emma. Die is nu nog te emotioneel. Ik kom met mijn hoofd dichterbij James en ga met mijn mond naar zijn oor. ‘Daarna kunnen we terug naar het boshuisje, die is nog heel.’ James krijgt een grijns om zijn mond en knikt.

We zitten weer in de auto, James en Emma zitten naast me. Niels bleef thuis bij zijn zusje, samen met zijn moeder. Zijn vader rijdt, met daarnaast mijn moeder. Het is een gespannen zweer. Ik kijk naar James die naar buiten zit te staren, er gaan honderd vragen door mijn hoofd die de politie kan gaan stellen. Waarom ik ben weg gegaan, of dit iets met de moord op Tom te maken heeft, waarom ik uit het ziekenhuis wegliep, wat we in dat bos deden. Misschien gaan ze wel denken dat wij dat bos in de fik hadden gezet. Door de zenuwen zit ik de hele tijd te bewegen in de auto. Ik zit nooit stil in een auto, maar meestal is het niet zo erg. Emma kijkt me een beetje geïrriteerd aan, maar gaat dan ook naar buiten staren. We zijn al bijna bij het bureau, ik word misselijk van het idee dat ik straks Sander ga zien. Hij voelde nooit echt als een vader, maar nu al helemaal niet meer.

Als ik hem straks recht in zijn ogen aankijk, weet ik dat zijn bloed niet mijn bloed is. Hij kon een wildvreemde voor me zijn, maar toch heeft hij mij opgevoed. Hij was degene die er was voor mijn moeder tijdens de zwangerschap. Hij heeft me eten gegeven en gezorgd voor de kost. Hij heeft me leren fietsen, mijn eersten stapjes zien zetten, hij heeft me gebracht op mijn eerste schooldag. Hij zorgde ervoor dat ik lol in het leven zou hebben, hij leerde me dingen en mijn eerste woordje was papa. Ik laat een traan over mijn wang glijden. Waar is die vader die hij vroeger was? Hij is nu misschien mijn vader blijkbaar niet, maar vroeger was hij dat wel en ik ga ervoor zorgen dat hij mijn echte vader niet gaat vermoorden, zodat hij niet in de gevangenis komt. Of in ieder geval niet levenslang.

De auto stopt, voor het bureau. We kijken elkaar aan, er valt een stilte. Mijn moeder schraapt haar stem. ’Laten we maar gaan, dit is het beste voor iedereen.’ Ze pakt mijn hand vast en ook die van Emma. Ze glimlacht naar James. ‘Bedankt.’ Zegt ze, al heb ik geen idee waarom ze bedankt zeg, ik kan niet langer hier stil zitten. Emma stapt uit en ik volg haar. Als James uitstapt sta ik voor hem, we wisselen blikken. Ik pak Emma vast. ‘We moeten alle drie niks zeggen, dan laten ze ons wel gaan. Afgesproken?’ Ik kijk afwachtend naar Emma, ze denkt even na en knikt. ‘Ja, afgesproken.’ We zuchten, pakken elkaars handen en lopen naar binnen. Direct worden we verwezen naar boven en als we de lift uitstappen, staat mijn niet echte vader daar. Ik weet niet hoe hij kijkt, wat hij nu denkt. Ik ken het niet van zijn blik aflezen. Waarschijnlijk denkt hij te veel. We worden alle drie door een andere agent meegenomen naar een verhoor kamer. Een vrouwelijke agent wijst me naar de verhoorkamer, als de deur bijna achter me dicht gaat, kijk ik nog even mijn vader aan. Ik leg mijn hand op de gesloten deur, ik hou nog wel van hem. Maar hij is slecht, net zoals mijn echte vader. Een moordenaar.

Heyyy, sorry dat het weer zo lang duurde, ik had geen inspiratie meer. Maar ik ga overmorgen op vakantie en voordat ik weer achter mijn laptop zit.. is het een maand later. Dus ik heb Hoofdstuk 22 al gemaakt, zodat als ik terug ben die er gelijk op kan zetten :) xxxx plz vote & comment <3

Het rode meisjeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu