Hoofdstuk 18

79 3 0
                                    

'Ik houd van je, Scarlett. Ik heb altijd van je gehouden. Als kind was je al zo veel interessanter dan alle andere meiden die ik heb ontmoet,' glimlacht hij. Ik zit gevangen in zijn blik en hij zit gevangen in mijn hart. Sinds ik hem heb ontmoet houd ik van hem en ik kan hem niet uit mijn hoofd zetten. Dat wil ik overigens ook niet. Hij betekent te veel voor me.
'Ik heb zoveel spijt, mijn liefste,' hervat hij, de Korte stilte doorbrekend. Het is pijnlijk om terug aan te denken aan wat hij me heeft aangedaan, maar ik laat het lopen. Ik moet het los laten, draag ik mezelf op. Mijn geweten zegt dat het dom is hem te geloven, maar ik kan niet anders dan naar mij hart luisteren als hij zo naar mij kijkt. Het aroma van bloemen dringt mijn neus binnen en ik kijk rond naar de lavendelplanten waar we midden in staan. Het is een groot veld waar overal waar je kijkt paars ziet. Hier en daar zijn wat bijen zichtbaar, maar hij is degene waar ik mijn blik niet van kan afwenden. Zijn ogen. Ieder meisje zou als een blok vallen voor zijn ogen, waar zich inmiddels pretlichtjes bevinden. Ik voel de vlinders die vrolijk door mijn buik fladderen. Smachtend kijk ik hem direct in zijn ogen aan.  Zijn lach. Alles aan hem.
Ik verroer me niet, met de hoop dat alles niet zal veranderen, dat alles exact zo blijft. Maar dan voel ik zijn zachte lippen op de mijne. Nu wens ik nog vuriger dat alles zo blijft. Ik weet dat dat niet mogelijk is, maar toch blijf ik hopen. Een ijzige rilling gaat langs mijn rug naar beneden, maar ik geef er geen aandacht aan.
Ik glimlach tegen zijn lippen aan en zeg de meest gevaarlijke woorden die een mens kan zeggen: 'ik houd van je.' Met die woorden zijn we verbonden aan elkaar. Ik ben bang dat hij nu wegloopt en zeg dat het een grap is, maar dat doet hij niet. Als ik weg wil lopen en gebaar naar het prachtige veld waar we zijn, pakt hij mijn arm ruw beet. Ik kreun even van pijn, wat maakt dat hij zijn greep verzwakt. Bruut drukt hij zijn lippen opnieuw tegen de mijne aan. Even lijk ik te vallen, maar ik hervind mijn evenwicht en ga erin mee.
Na een tijdje laat hij opnieuw los, zodat we beiden weer op adem kunnen komen. Zijn blik lijkt van staal te zijn, ik kan er geen enkele emotie vanaf lezen. Dat wekt wat zorgen bij mij, maar als ik vraag of er iets is geeft is 'nee' het enige wat uit zijn mond komt. Hij ontspant zijn blik even, maar de liefdevolle blik die ik dacht te zien is opslag verdwenen. Zijn blik lijkt geforceerd. Maar die blik duurt te kort om daar zeker van te zijn.

Hij wenkt onopvallend naar iets -of iemand- achter mij.
Plotseling voel ik dat ik geen kant op kan. Ik laat een gesmoorde gil horen uit angst, maar wil dat niet te duidelijk maken. Ik zit vast. Iemand houdt me vast. Hysterisch begin ik me te bewegen, maar het helpt niet, ik blijf verstrikt in de grip van de persoon die mij vasthoudt.
De net nog zonnige en helderblauwe lucht gaat op in een donkere, bijna zwarte hemel. En dan gaat het onweren en regenen. Met de minuten wordt de lucht donkerder en lijkt de open ruimte meer en meer een gesloten ruimte te worden. Ik zit gevangen. Dit keer niet in zijn blik, maar in angst en een stevige grip.
'Dit was jouw plan, of niet,' spuug ik de jongen die voor en staat toe. Hij knikt grijnzend.
'Ik haat je!' roep ik. Hij haalt zijn schouders onverschillig op.
'Ik-,' probeer ik een zin te vormen, maat het lukt en niet. Ik wil schreeuwen, maar wordt gesust door een glimlachende vrouw. Ze is vager dan de rest van de mensen, maar duidelijk genoeg zichtbaar.
'Het komt goed, lieveling,' zegt de vertrouwde stem van mijn moeder. De vage vrouw, die mijn moeder is, haalt haar zachte hand van mijn schouder af. 'Wees niet bang, ik ben er om je te beschermen.' Weer glimlacht ze.
Ik wil haar omhelzen maar door een doffe klap verdwijnt mijn moeder, die de tijd stil had gezet, en voel ik de stevige grip weer. Frederik grijnst nog steeds.
Ik wist dat hij niet te vertrouwen was, ik was dom. Ik was naïef. Ik was mezelf.

Ineens worden alle personen wazig en ook de omgeving vervaagt. Ik wordt nog banger. Ik slaak een gil en dan...

Ik gilde hard. Heel hard.
En toen opende ik mijn ogen. Ik lag in mijn bed. Het zonlicht dat mijn ogen binnendrong deed zeer.
'Doe het licht uit,' zeurde ik.
Twee ogen keken me inspecterend aan, maar de bezorgdheid was duidelijk te zien. Ik keek hem verward aan, onwetend wat er aan de hand was met de nare gebeurtenis in mijn achterhoofd.
'Je droomde en gilde. Wat was er?' vroeg Leon bezorgd. Ik herinnerde me ineens weer alles van wat er die avond daarvoor was gebeurt. Leon en ik hadden tot diep in de nacht doorgepraat over van alles en nog wat. Ik was moe en waarschijnlijk in slaap gevallen.
'Ik... ik... weet het niet,' loog ik. Ik wist nog precies waar ik over droomde, maar dat was privé. Hij mocht er niets over weten en liegen was dan de beste optie.
Het was of liegen, of mijn ware identificering onthullen. En voor dat laatste was ik nog niet klaar. Dus glimlachte ik zwak, in de hoop dat hij niets zou opmerken.

A Princess needs a kingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu