Hoofdstuk 57

547 52 12
                                    

IK WEET WIE JE BENT

'Wat in de-'

Piper dook zo snel dat ze over haar eigen benen struikelde, met haar jas aan de deurklink bleef haken, tegen het kastje met de CD's aanviel en alles in één simpele beweging samen met zichzelf omver gooide.

Het was de 16e dag van de vierde maand van het 305e jaar en Piper Newton kon zich niet meer herinneren dat ze zo geschrokken was sinds die bom was afgegaan op het platform.

De CD's kletterden op de grond en het kastje viel met een luide bonk om. Piper lag te midden van de rommel. Ze dacht niet eens na; ze griste een kapotte CD van de grond, schoot vliegensvlug overeind en hield het op naar het figuur dat nu op stond van de stoel in de hoek van de kamer en zijn handen ophief.

Ivan lachte. 'Je bent wel alert, maar niet heel handig.'

'O mijn god.'

Ze liet de scherf uit haar hand vallen. Haar ogen flitsten over hem heen.

'Ben je gek?!' Siste ze toen. 'Ik heb mijn naam niet gehoord-' sinds vandaag, 'sinds ik de basis verlaten heb en nu ga jij me dat even zeggen nadat je in het stikdonker in de hoek van de kamer mij op zit te wachten?!'

Hij lachte en liet zijn handen zakken. 'Ja, ik moet toegeven dat het niet een heel goed plan-'

Ze stormde naar hem toe, sloeg haar armen om hem heen en omhelsde hem stevig.

Beide zeiden ze eerst even niets. Piper drukte haar gezicht tegen zijn schouder en rook die geur; die geur van de bomen en het mos en de wereld daarbuiten. Zijn omhelzing voelde als een deken die je als kind over je heen trok als je er zeker van was dat er monsters naar je loerden vanuit de duisternis; als een illusie van veilig - veilig omdat je jezelf blind maakte voor wat daarbuiten in de duisternis lag.

'Wat in de wereld?!' Siste Piper, waarna ze hem losliet. 'Wat doe je hier?! Ik kreeg haast een hartaanval!'

Hij grijnsde. Piper had die grijns gemist.

Hij haalde iets uit zijn jaszak en hield het op. Het was een klein, zwart doosje.

'Wat is-'

'De USB die ik je van Ricardo moest geven.' Zei hij. 'En...'

Piper stapte geschrokken bij hem weg toen hij het kleine handgeweer uit zijn andere jaszak haalde.

'Maak je geen zorgen; niet geladen.' Hij haalde een paar ladingen uit zijn jaszak en liet ze terugvallen. 'Het doet nog niks.'

Piper knikte zwijgend. Ze keek toe terwijl hij het handgeweer weer in zijn zak liet glijden en zette haar bril vervolgens af. Ze kneep haar ogen even samen. Hij liet zijn ogen door de ruimte gaan.

'Leuk plekje.' Zei hij. 'Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik door de boekenkast heb gekeken.'

Piper kon geen woorden vinden. Het ene hectische moment was over gelekt in het andere hectische moment en dit was als het licht aan het eind van een veel te lange en donkere tunnel. Ze liet haar adem gaan, lachte in opluchting en sloeg haar armen om hem heen voor ze hem kuste.

Hij kuste even hard terug als zij. Hun jassen nog aan, nauwelijks binnen gestapt, hun binnenste prikkelend met een explosief enthousiasme dat was losgebarsten na een te lang gemis. Piper drukte zich dicht tegen hem aan en zijn vingers verstrengelden zich met haar haar. Haar hart begon op een heel andere manier te bonken; het vulde zich met warmte, met rust, met kalmte.

'Wie was dat eigenlijk zojuist?' Vroeg hij, nadat hij zijn lippen van de hare had gehaald. Hij was een beetje buitenadem. 'Ik hoorde je met iemand praten in de hal.'

Het SysteemWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu