Hoofdstuk 60

625 54 12
                                    

VERSTOPT IN HET ZICHT

Half vier.

Ze had dertien minuten.

Piper leefde in een vormloze wereld zonder houvast. Vanaf nu was het alleen nog maar doen, lopen op het ritme waarmee haar hart bonkte, opletten, improviseren, doorgaan.

Ze glipte langs een schoonmaakkarretje van de conciërges heen, pakte de donkergroene pet die bij de schoonmaakploeg hoorde, schoot de hoek om en liep naar de vingerafdrukscanners.

Verstopt in het zicht - dat kon haast alles in de wereld zijn.

Iris had haar zojuist achtergelaten in de vergaderzaal van de pers om een waslijst aan afspraken over te nemen in een agenda en was zelf weggelopen om een telefoon op te nemen. De storing zou als een golf door het gebouw glijden; de eerste twee minuten op verdieping vijf, de rest van de minuten in één geleidelijk stuk door naar verdieping twaalf, waar ze precies drie minuten zou hebben om alles te doen wat ze moest doen. Ze had geen idee wat zou werken, wat ze tegen zou komen en wat ze moest doen, maar dat was het grappige aan het lot.

Soms viel het op zijn plaats.

Soms sloeg het je recht in je gezicht en liet het je voor dood achter.

En er leek geen tussenweg te zijn.

De hal bij de vingerafdrukscanners was niet druk, maar drukker dan gehoopt. Piper keek niet eens om zich heen; mensen die om zich heen keken hadden iets te zoeken en zij deed gewoon haar werk als schoonmaker. Ze klikte haar naamkaartje los, liet het in haar broekzak glijden, haalde het kleine plakbandje eruit en hoopte op het beste.

Er stonden drie mensen bij een kantoordeur en de rest liep door de kruisende hal. Piper hield het stukje plakband in haar hand, hief het op, hield haar ogen strak op de deur gericht. Fatale seconden gleden voorbij en net toen ze het hoofd van de man bij de drie mensen naar haar opzij zag kijken, kleurde het lampje bij de scanner groen.

Haar hart daverde van geluk. Ze moest haar grijns inhouden toen ze de deur door liep. Als Ida dit zou horen...

'Jongedame.'

Een bewaker schoof in haar weg en hield haar tegen.

Pipers maag zonk. Het was alsof iemand ijskoud water in haar gezicht gooide; ze schrok, versteende, staarde voor zich uit - naar het naamplaatje van de man: Jeffordson.

Ze hief haar ogen langzaam naar de man op.

Die scheen ongevraagd in haar ogen met een felle lamp.

'Procedure hè?' Zei hij. 'Niet vergeten. Metaal mee?'

'Eh-' Piper raapte zichzelf vlug bijeen en knipperde toen hij de lamp in haar beide ogen had geschenen. Ze schudde haar hoofd. 'Nee, gewoon- ik moet gewoon wat stof lappen. Waar is dat voor?'

'We moeten kijken of je geen kleine robotjes in je lenzen hebt zwemmen die alles gaat opnemen wat je ziet.'

Piper staarde hem even aan; de man begon te lachen.

Ze lachte vlug mee.

'Nee, we hebben hier soms gewoon wat problemen met schoonmakers die hun plezier uit pillen halen, als je snapt wat ik bedoel.'

'O.' Mompelde ze. 'O ja, oké.'

'Maar jij zit goed. Wegblijven bij die pillen, hè?'

'Eh- oké.'

Piper glimlachte haastig en glipte langs hem heen. Haar hart bonkte in haar oren en haar gezicht was rood van de stress. Ze keek op Lucy's horloge: nog elf minuten.

Het SysteemWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu