Proloog

159 9 32
                                    

Het leven had groeven getrokken in John Watsons gezicht. Rimpels omarmden zijn blauwgrijze ogen waarin Sherlock Holmes meer van de wereld had gezien dan hij ooit had kunnen vinden in zijn eigen leven. Watsons ademhaling was zwak, amper zichtbaar onder de linnen deken waarmee Sherlock hem gisteren had ondergestopt. De detective omklemde de tere hand van de dokter, staarde naar de doorleefde man.

Holmes herinnerde zich de avonturen die ze hadden beleefd. Alles wat ze hadden meegemaakt lag verborgen in hun ogen. Hij wist nog hoe het voelde toen de dokter bij hem was ingetrokken en hoe John er vanaf dat moment altijd voor hem was geweest.

Er was zoveel gebeurd, zoveel, maar het leek erop dat hij er weldra weer alleen voor zou staan in deze wereld, dat het bleke daglicht dat op zijn geliefde John Watson viel nu misschien daadwerkelijk diens laatste daglicht zou zijn. Er zouden geen bezoeken van de dokter uit het dorp meer volgen en Mary Morstan zou al gauw arriveren om Johns begrafenis te regelen en zijn spullen te bergen, want de man had eigenlijk niemand meer.

'Ach, Holmes,' kraakte John zachtjes, levensjaren hoorbaar in zijn stem, 'treur niet. Je vindt wel weer iemand.' Hij glimlachte voorzichtig, maar oprecht. Zijn oude hand reikte naar Sherlocks gave gezicht, een gezicht dat voor eeuwig jong zou blijven, dat niet mee verjaarde met de rest van de wereld.

De detective schudde zijn hoofd en zijn stem brak toen hij sprak: 'Ik wil niemand anders.' Hij verborg zijn verdriet niet, greep liefkozend Johns hand en drukte deze tegen zijn wang. Het was nog warm, maar ooit zou die warmte verdwijnen en de koude dood achterlaten. Hij schroomde niet om zijn affectie te tonen en tegelijk zichtbaar te maken hoezeer hij tegen het naderend afscheid opzag. Hij had lang geleden zijn afstandelijke natuur opzij gezet en zichzelf bloot gegeven aan Watson. Wat zou het dus helpen om zich nu sterker voor te doen dan hij zich momenteel voelde.

Sherlock legde voorzichtig Watsons arm naast de man neer. Verslagen keek hij naar hem. De dokter was duidelijk geweest in zijn besluit toen hij ontdekte dat de tijd geen vat zou krijgen op zijn huisgenoot. Ze konden het eeuwige leven delen, had Holmes duidelijk gemaakt, maar John had meteen gezegd dat hij het eeuwige leven niet hoefde, dat hij het leed in Sherlocks ogen wel had opgemerkt. De dokter had gezegd dat hij niet bang was voor de dood.

Het was moeilijk geweest. Holmes had zichzelf gezegd dat hij zich niet zou hechten, dat hij een rationeel karakter zou vormen in de 19e eeuwse maatschappij en dat hij dat zou volhouden. Maar in die voornemens had hij geen rekening gehouden met John Hamish Watson.

En voordat hij het had geweten waren ze gevallen, voor elkaar, in elkaars armen, en Sherlock had het geprobeerd te ontkennen, maar de romance was er en plots was in rook opgaan geen optie meer. Hij was te zeer verzeild geraakt in het leven dat hij met zorg voor zichzelf had uitgekozen jaren voordat hij John leerde kennen, dat hij het niet meer kon loslaten, en toen was het gebeurd. John was op zijn knie gegaan in de geborgenheid van hun Londense flat en had vol overgaven gesteld: 'Maar bij deze neem ik je, Sherlock Holmes, of de wereld het ons nu gunt of niet, bij deze neem ik je.' De detective realiseerde zich toen dat hij te lang had gewacht, dat ze te vaak bij het haardvuur hadden gelegen op het tijgervel dat hij had meegenomen uit een eerder leven, dat ze te veel mysteries hadden opgelost die de aandacht van het publiek hadden getrokken en meer keren dan hij zich kon herinneren samen hadden ontbeten als twee geliefden zouden doen. Het was te laat, hij was gevallen, gevangen en eigenlijk ook niet meer van plan te gaan.

'Maar Holmes,' fluisterde Watson vanaf zijn bed, dat Sherlock dagen geleden onder het raam had geschoven omdat de dokter zo graag nog één keer de sterrenhemel had willen zien, 'was dit je mooiste leven? Was ik het blijven waard?'

De detective glimlachte. Hij draaide de ring die hij van deze man had gekregen rond zijn vinger. 'Maar natuurlijk, mijn beste. Jij bent alles waard.'

Johns ogen doofden iets, niet van verdriet - ze twinkelden juist van blijdschap en trots misschien, dat hij de aandacht van een onsterfelijk schepsel waard was - maar ze doofden omdat het leven in hem iets doofde, doofden omdat de dood zou komen. Sherlock had de dood vaak genoeg zien komen om te weten hoe ze eruit zag, en hij wist dat het nu niet lang meer kon duren voordat ze voor zijn dokter zou komen.

Hij drukte zijn voorhoofd tegen dat van zijn zielsverwant. Met gesloten ogen ademde hij Johns geur in - een geur die nu al leek weg te vagen - merkte daarbij iedere eigenaardigheid op die Watsons geur karakteriseerde en onderscheidde van alle andere geuren die hij ooit had geroken. Het was de zweem van de Tweede Afghaanse oorlog die nog in de man zijn wimpers hing en de lichte steriele geur die stamde van de operatiekamers, het waren de geur van buskruit en bloed die Sherlock nooit helemaal uit de man zijn kleren had weten te wassen, maar het meest nog rook de dokter naar een thuis dat Holmes liever niet wilde achterlaten.

'Jij was alles waard.' Hij zakte terug in zijn stoel en hield Watsons hand stevig in de zijne geklemd.

Zoon van de wereld | Tony Stark en Sherlock Holmes fanfictieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu