XV

16 1 0
                                    

'Kom tevoorschijn, jong!'

Het jonge wezen gniffelde zachtjes, dook achter een nieuwe boom. 'Nooit!' schreeuwde hij, uitdagend. Hij trapte wat bladeren in het rond om opgemerkt te worden en dook lachend achter een nieuwe boom. Met pretoogjes keek hij toe hoe een enorm creatuur tussen de bomen opdook en wroetend de plek afzocht waar hij zonet nog had gestaan.

'Je krijgt me nooit te pakken!' riep hij.

Het monster keek met vlammende ogen zijn kant uit, 'Je kan me niet eeuwig blijven ontlopen, Antonius!'

'Pfft!' Hij rende tussen de bomen door over de ritselende bosgrond. Maanlicht glinsterde in de ondergelopen greppels. In het bleke schijnsel werd goed zichtbaar hoe wit de jongen zag. 'Jou ontlopen is een eitje.' Hij sprong over een omgevallen boomstam. De bosgrond beefde onder zijn voeten, trilde door de zware stappen van het monster dat hem op de hielen zat.

Een geïrriteerde kreet galmde door het verlaten woud. De jongen keek over zijn schouder, zag hoe het wezen bomen omver kegelde terwijl het log voortstormde achter hem aan.

'Je bent te langzaam!' riep de knul, 'Veel te langzaam!' Hij krabbelde langs een steile klif omhoog. De bomen hadden plaatsgemaakt voor een donkere rotsformatie. Antonius trapte hier en daar een steen los in de hoop het monster af te remmen dat nu met sprongen achter hem aan klauterde.

'Geef het op!' tierde het wezen.

Antonius klom op een riggel. Voorzichtig schoof hij opzij, wanhopig om weg te komen. Als het creatuur hem te pakken kreeg, zou hij geen dageraad meer zien.

'Laat me toch met rust!' Hij had er nu wel genoeg van. Na een behendig stukje klauteren verdween hij over de rand. Hij stormde een nieuw woud binnen. Takken zwiepten in zijn gezicht, braamtakken bleven in zijn kleren hangen, vertraagden hem maar hielden hem gelukkig niet volledig tegen.

'ANTONIUS!'

Het bos beefde, vogels stegen in zwermen op. Vossen en konijnen zagen elkaar niet eens terwijl ze bang hun holen in schoten. De jongen probeerde met een tak zijn sporen uit te vegen, maar het hielp niet. Het wezen kon hem zien, tussen de takken en de bladeren, prijs gegeven door de maneschijn.

'Geef het toch op,' koosde het wezen.

'Je krijgt me nooit te pakken, Kronso!' De knul dook onder een kromme boomstam door, ploeterde door een zee van varens. Hij keek omhoog naar de maan, alsof zij in staat zou zijn hem te verlossen uit de ellendige situatie, de oneerlijke achtervolging.

Ze zei niets terug, bleef daar maar aan de hemel staan, schijnend, kozend, vertrouwd.

'Jullie hebben de zon!' riep hij, wanhopig. Zijn adem kwam nu met horten en stoten naar buiten. Dit spel van kat en muis zou hem niets moeten doen, hoefde hem niet uit te putten, maar hij had in geen dagen meer iemand gezien en bloed buitgemaakt; Kronso's volhardende achtervolging putte hem uit.

'De zon is niks waard zonder een veilige nacht!' denderde het tussen de bomen zijn kant uit.

'Vossen jagen,' hij haalde diep adem, 'maar die maak je niet af!'

'Vossen jagen op hazen, Antonius!' Het wezen leek een sprint te hebben ingezet. Het onheilspellende geroffel van logge poten werd luider, indringender. 'Jij jaagt op Gods favoriete soort!'

'Op een dag zullen er teveel van zijn en zal je me missen!' De jongen spreidde zijn vleugels en glipte tussen de gespreide vingers van Kronso door. Hij haalde diep adem, schraapte zijn laatste beetje kracht bijeen, en fladderde gehaast uit zicht.

De maan bleef lachen naar het nachtmerriewaardige wezen dat alleen achterbleef in het dichte woud.

Zoon van de wereld | Tony Stark en Sherlock Holmes fanfictieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu