XXIV

12 1 0
                                    

De vrouw had er niet moeten zijn, maar ze hield van een wandelingetje als afsluiter van een lange werkdag. Daarom parkeerde ze haar auto iedere dag aan de poort, liep de laatste kilometers over het landgoed van de Compound. 's Avonds stapte ze dapper terug door het donker, volgde de prachtige oprijlaan die sierlijk door het landschap slingerde. Ze had het beter niet kunnen doen – had er niet moeten zijn. Ze had er beter aan gedaan die dag net als ieder ander met haar auto tot aan de deur van haar kantoor te rijden.

Het grind knerpte onder haar schoenen. De takken boven haar wiegden dreigend in de wind, vormden dansende schaduwen aan de hemel. De wereld ritselde.

Achter de vrouw dook hij op, een onheilspellende verschijning. Zijn scherpe tanden glommen in het maanlicht. Hij spreidde zijn kaken verder. De melkwitte hoektanden gleden tevoorschijn, waren licht in een verder donkere nacht.

Ze had er niet moeten zijn, de auto moeten nemen.

Tony proefde het leven op zijn tong, leven dat nu wegsijpelde zijn keel in, en langzaam veranderde de levendige smaak in die van de dood. De vrouw krijste, sloeg hem weg met haar tas. Zijn klauwen braken op haar huid. Sissend liet hij haar los.

Ze struikelde hijgend bij hem vandaan. Angst fonkelde in haar lichte ogen. 'Mr Stark?' vroeg ze in een moment van dom ongeloof.

De billionaire vloog haar opnieuw aan, nestelde zijn tanden in haar fijne hals. Hij zoog, slikte. Ze gilde een laatste keer. Hij verstevigde zijn grip op haar lichaam, voelde bij ieder druppeltje bloed dat hij binnenkreeg zijn krachten herleven.

Haar geworstel verzwakte, hield op een gegeven moment op. Hij liet haar los na een laatste gulzige slok. Ze zakte neer op het pad, fonkelende ogen nu doffe poelen zonder levenskracht.

Een zachte giechel verbrak de ellende. Tony keek op, zag de dood staan. Ze glimlachte naar hem. Ze was jong, teder, opgewonden. Haar aanwezigheid verspreidde een licht in de nacht, verblindde de vampier. Hij stapte terug zodat ze haar werk kon doen, zijn trouwste medewerker mee kon nemen.

Stark walgde van zichzelf. Voor een moment was hij alle controle kwijt geweest, had de geur van Miranda hem gek gemaakt. Als een bezetene was hij achter haar aangegaan. Hij zag rood, was zo hongerig dat hij haar aderen kon zien lopen onder haar dunne huid. Hij was achter haar gaan staan en had boven haar uitgetorend. Hij had nog geprobeerd zich ertegen te verzetten, maar kon zich niet langer inhouden. Zijn tanden waren in haar nek verdwenen en nu moest hij toezien hoe de dood glimlachend haar ziel kwam oogsten.

Miranda staarde naar hem, haar hand verwikkeld met die van de dood. Haar ogen waren groot als schotelkopjes, haar blik bang. Tony wilde zich omdraaien, wegvluchten, maar hij kon het niet. Versteend bleef hij staan, keek dapper terug.

Iets zeggen zou niet helpen. De wereld van de dood was stil en leeg. Dat Stark ze kon zien in het duister was één ding; alles wat hij probeerde te zeggen zou verloren gaan in de leegte tussen hem en de dood. Er was een onzichtbare wand, een geluidsdichte barrière die hem onderscheidde van alle andere doden.

Soms wilde hij vragen waar ze naartoe gingen, welk lot zielen als Miranda wachtte nu ze te vroeg waren weggerukt uit het bestaan. Maar zijn woorden gingen verloren in die kloof, die afstand, het onderscheid. Naar de Hemel konden ze niet – God was dood – en de Hel was lang geleden in verval geraakt. Waar ging iedereen heen nu alleen de Aarde nog over was?

'Ik haat mezelf!'

'Maar ik haat je niet, Holmes,' John was zijn hele leven lang geduldig met hem geweest, 'Als je jezelf nu eens door mijn ogen kon zien, zou je begrijpen waarom.'

Zoon van de wereld | Tony Stark en Sherlock Holmes fanfictieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu