~12~

80 4 0
                                    

De ochtend brak aan, en ik voelde me verrassend goed. De rustige slaap had me verfrist en klaar gemaakt voor een nieuwe dag. Ik praatte veel met mijn ouders, genietend van de kostbare momenten van normaalheid te midden van mijn ziekte.

Maar naarmate de ochtend vorderde, begon ik me steeds slechter te voelen. Een zwaarte drukte op mijn borstkas en elke beweging leek me pijn te doen. Mijn ouders keken bezorgd toe terwijl ik worstelde met de opkomende malaise.

"Voel je je wel goed, Milo?" vroeg mijn moeder, haar stem gevuld met bezorgdheid terwijl ze mijn hand vasthield.

"Ik weet het niet, mam," mompelde ik zwakjes. "Ik voel me... anders. Slechter."

Mijn vader keek ook bezorgd, zijn frons diep terwijl hij naar me keek. "Misschien moet je proberen te rusten, jongen. Misschien helpt dat."

Ik knikte zwakjes, mijn lichaam trillend van de plotselinge zwakte. Maar zelfs rust bracht geen verlichting. Elke beweging, elk woord dat ik sprak, leek me dieper in de greep van de ziekte te trekken. Mijn maag draaide zich om van misselijkheid, en ik kon alleen maar kokhalzen, keer op keer, tot er niets meer was om uit te braken.

Mijn ouders probeerden me te helpen, maar niets leek te werken. Mijn moeder keek machteloos toe terwijl ik worstelde met de pijn en misselijkheid, haar ogen gevuld met tranen van frustratie en angst.

Op een gegeven moment besloten de zusters dat het niet langer veilig was om me alleen te laten. Ze waren continu in mijn kamer, hun gezichten bezorgd en alert terwijl ze me in de gaten hielden, klaar om in te grijpen bij de eerste tekenen van verergering.

Na een uur van voortdurende verslechtering, besloten de zusters om de kinderoncoloog erbij te halen. Een gesprek met de arts volgde, zijn gezicht ernstig terwijl hij me onderzocht en mijn symptomen besprak.

"Je bent duidelijk heel ziek, Milo," zei de arts ten slotte, zijn stem zwaar van bezorgdheid. "We moeten snel handelen om je te helpen."

Ik knikte zwakjes, mijn geest verward en verloren te midden van de pijn en de angst. "Wat... wat ga je doen?" vroeg ik, mijn stem nauwelijks meer dan een fluistering.

"We gaan je een slaapmiddel geven," legde de arts uit. "Het zal je helpen rusten en hopelijk je symptomen verlichten."

Mijn ouders keken bezorgd toe terwijl de arts het slaapmiddel toediende, hun handen trillend van de angst en onzekerheid. Ik voelde de effecten van het medicijn langzaam over me heen spoelen, een kalmerende golf die me omhulde en me meevoerde naar een diepe, vredige slaap.

En daar lag ik, mijn lichaam rustend in een broze stilte, terwijl de wereld om me heen in een waas van zorgen en verwarring vervloog. Mijn ouders zaten aan mijn bed, hun handen warm en geruststellend om de mijne geslagen, terwijl ze baden voor een snelle genezing en een terugkeer naar gezondheid. 

Na wat voelde als een eeuwigheid van rusteloze slaap, opende ik langzaam mijn ogen en voelde me verward en groggy. De kamer was stil, behalve het zachte zoemen van de machines om me heen. Mijn moeder zat aan mijn bed, haar gezicht vermoeid maar gevuld met liefde en bezorgdheid.

"Hoe lang heb ik geslapen, mam?" vroeg ik, mijn stem schor en zwak.

"Ongeveer 17 uur, lieverd," antwoordde mijn moeder zachtjes, haar vingers liefdevol door mijn haar strijkend. "Je had het echt even nodig. Voel je je beter?"

Ik knikte langzaam, me realiserend dat de loodzware last van ziekte en pijn eindelijk wat lichter leek te worden. Een gevoel van opluchting streek door me heen, als een zacht briesje na een stormachtige nacht. "Ja, ik voel me echt al een stuk beter," fluisterde ik, mijn stem bijna verloren in de stilte van de kamer.

Mijn gedachten waren een wirwar van emoties en vragen, maar ik probeerde me te concentreren op het moment, op het hier en nu. Op dat moment kwam de kinderoncoloog binnen, zijn gezicht ernstig maar vastberaden terwijl hij naar me keek.

"Hallo Milo, hoe voel je je?" vroeg de arts, zijn stem vriendelijk maar zakelijk.

"Beter, denk ik," antwoordde ik eerlijk. "Maar wat is er met me gebeurd? Waarom was ik opeens zo ziek?"

De arts zuchtte en nam plaats naast mijn bed, zijn ogen peinzend terwijl hij nadacht over zijn woorden.

"We hebben ontdekt dat je allergisch bent voor een van de medicijnen die we je hebben gegeven," legde hij uit. "Dat is wat de plotselinge verslechtering heeft veroorzaakt."

Mijn hart bonkte in mijn borstkas terwijl ik probeerde te begrijpen wat hij zei. Allergisch? Voor medicijnen? Dat was nieuw voor me, en het bracht een gevoel van angst en onzekerheid met zich mee.

"Maar welk medicijn is het dan?" vroeg ik, mijn stem trillend van angst.

"Dat weten we nog niet," antwoordde de arts eerlijk. "Het kan zijn dat het een van de medicijnen is die we je hebben gegeven, maar het kan ook iets anders zijn. We zullen meer tests moeten doen om erachter te komen."

Ik knikte langzaam, mijn geest duizelend van de mogelijkheden en de onzekerheid van wat er zou komen. "Dus ik zal me nog wel vaker zo ziek gaan voelen?" vroeg ik, mijn stem bijna een fluistering.

"Dat is mogelijk," beaamde de arts. "Maar we zullen er alles aan doen om je te helpen en de juiste behandeling voor je te vinden."

Mijn hoofd tolde van alle informatie. Maar toen schoot me iets te binnen.

"Kan ik allergisch zijn voor de chemotherapie zelf?" vroeg ik, mijn stem onzeker.

De arts keek me serieus aan en knikte langzaam. "Ja, dat is mogelijk. Sommige patiënten ontwikkelen een allergische reactie op de chemotherapie, hoewel het zeldzaam is. Als dat gebeurt, moeten we de behandeling aanpassen en andere medicijnen proberen."

Mijn hart bonsde in mijn keel bij het horen van die woorden. Allergisch voor de behandeling zelf? Wat zou dat betekenen voor mijn kansen op herstel? Angst en twijfel vloeiden door me heen, maar ik probeerde mijn hoofd koel te houden. Ik zou blijven vechten, hoe moeilijk de weg ook zou zijn.

Na een lang gesprek met de arts, werd ik meegenomen voor een scan om te kijken hoe het ervoor stond. De uitslag was niet geruststellend, maar ook niet alarmerend. Het leek alsof mijn toestand niet was verbeterd, maar ook niet was verslechterd. Een soort van stasis, een moment van stilte te midden van de chaos.

Na ongeveer twee dagen zonder mijn telefoon te hebben gebruikt, voelde ik me eindelijk sterk genoeg om weer verbinding te maken met de buitenwereld. Ik opende WhatsApp en werd overspoeld met berichtjes, vooral van mijn vrienden, die zich allemaal afvroegen of het wel goed met me ging nu ik zo lang niet online was geweest.

Het eerste bericht dat ik zag was van Koen:

Koen: "Hey man, ik heb je al een tijdje niet gezien online. Hoe gaat het met je? Laat iets van je horen als je dit ziet."

Ik glimlachte zwakjes bij het lezen van Koen's bericht, dankbaar voor zijn bezorgdheid. Ik typte een reactie:

Milo: "Hey Koen, sorry voor de radiostilte. Het gaat een stuk beter nu. De artsen hebben ontdekt dat ik allergisch ben voor een van de medicijnen, maar we zijn op zoek naar een oplossing. Bedankt voor het checken in!"

Het volgende bericht was van Raoul:

Raoul: "Milo, man, waar ben je? Je bent al dagen niet online geweest. Alles goed?"

Mijn hart vulde zich met warmte bij het lezen van Raoul's bezorgde woorden. Ik typte snel een antwoord:

Milo: "Hey Raoul, sorry dat ik zo lang weg was. Het gaat nu beter. Ik was even uit de running door wat complicaties, maar ik ben weer terug. Bedankt voor je bezorgdheid!"


hoopvol - bankzittersWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu