Ik liep vastberaden terug naar het midden van het vierkant en zag dat er aan elke zijkant twee uitgangen waren. Snel strekte ik ook mijn nek en zag dat er geen opening boven was, niet echt een verassing. Oftewel was het gat waar ik door was getrokken al dicht gedaan, of ze hadden mij al bewusteloos verplaatst wat een akelige gedachten was.
Ik begon te ijsberen, als elke gang op een ander vierkant uitkwam met nog extra gangen dan zou ik hier sowieso verdwalen.
Ik had een vaag gevoel dat er niet echt een deur zou staan met exit. Nu moest ik nog beslissen welke gang ik zou kiezen, ik had keuze tussen acht uitgangen dus ik kon mij uitleven. Uiteindelijk koos ik voor de uiterste linkse. Ik greep naar mijn dolken voor mij te verdedigen tegen wat dan ook, maar ik greep naar lucht. Te laat besefte ik dat ze af waren genomen.
De woede kwam weer opzetten en liet mij geneigd lopen. Snel ging ik naar de gang en keek terug van links naar rechts. Niemand.
Ik nam de afslag naar rechts en kwam tot een conclusie. Wanneer ik dan nog eens naar rechts zou gaan, dan zou ik terug eindigen bij het vierkant. Het begin. En toen ik verder ging kijken bij links, daar was het hetzelfde verhaal. Rechtdoor dan maar.
Een tijdje liep ik zo, niemand tegenkomend en geen andere gangen tot mijn opluchting. Alleen maar aarde.
Plots splitste ik mijn ogen, ik hoorde iets van ver. Ik schatte een paar meters verwijderd van mij. Geërgerd keek ik rond, maar ik kon mij nergens verstoppen dus ik liet mij op de grond zakken tegen de wand en hoopte vurig dat ik niet opviel.
Enkele seconden gingen voorbij totdat ik een zwaar geschuif dichterbij hoorde.
Kleine zweetdruppels vielen van mijn voorhoofd af en ik voelde aan mijn kleren dat ik behoorlijk nat in het zweet stond. Ik drukte mij nog dichter tegen de wand, en beeldde mij in dat ik de aarde was. Onzichtbaar, opgeslokt door de omgeving zoals een kameleon. Die gedachte alleen al maakte mij aan het lachen, maar ik hield mij gedeisd. Iets ploffend kwam dichterbij en ik kneep mijn ogen samen.
Een onwaarschijnlijke grote mol kwam voorbij gekropen. 'Een mol?' mompelde ik geschokt.
De mol had een soort van bril op, een soort bril dat je gebruikte voor het laseren. Hij had vlijmscherpe nagels – net messen – en een spitse roze neus vol met snorharen. Het was eigenlijk een gewone mol, maar dan tien keer groter van lengte. Het dier bleef opeens stilstaan en het leek alsof hij zijn oren spitste. Als hij mij had horen mompelen, dan was ik er geweest. Ik durfde niet eens adem te halen, bang om maar het kleinste geluidje te maken en hield mijn adem in.
De mol krabde aan zijn neus en liep dan traag verder met zijn poten voor zich gestrekt. Hij passeerde mij, maar was niet gefocust op de zijkanten. Het beest richtte zich alleen maar op wat er kwam, wat er voor zich lag. Hij liep mij gemakkelijk voorbij en pas wanneer hij uit het zicht was verdwenen, durfde ik weer adem te halen. Ik sprong recht en bleef even staan om te luisteren. Nu hoorde ik niets meer tot mijn opluchting.
Ik zat dus in een ondergronds terrein vol met tunnels van mollen. Top, het kon niet beter.
Ik zou nu achter de mol moeten lopen als ik hier ooit uit wilde geraken, bedacht ik.
En dat ging ik nu ook doen.
Ik zette het op het lopen en liep in de richting waar de mol was verdwenen. Er kwam een bocht en wanneer ik voorbij de bocht kwam, zag ik de achterkant van de mol. Ik kwam – half vallend – tot stilstand en draaide mij vliegensvlug om, zodat ik mij kon verstoppen achter de bocht. Moeizaam nam ik adem en negeerde de stekende pijn in mijn zij. Ik veegde mijn vuile handen af aan mijn leren broek en streek wat losse plukken haar uit mijn gezicht. Ik stak mijn hoofd voorbij de bocht en zag dat de mol zich weer aan het voortbewegen was, dus ik kwam ook weer in beweging. Ik sloop achter het beest aan en hield hem nauwgezet in de gaten. Op een gegeven moment zag ik dat hij een andere gang in ging en ik sprintte zodat ik kon zien waar hij juist naartoe liep.
Plots stond hij weer stil en groef een kuil aan zijn zijkant. Hij begon zich weer te bewegen en verdween in het gat.
Snel kroop ik ook door het gat en viel er met een bons uit op een open vlakte. Ik scrabbelde meteen terug recht en was verbaasd over wat mijn ogen waarnamen. Het was nog steeds onder de grond, vol met aarde uiteraard, maar hier was het lichter en aangenamer. De geur was er ook nog steeds sterk. De hoogte was veranderd, merkte ik op. Wanneer ik de mol volgde, moest ik mij altijd ietsje bukken, maar nu als ik mijn nek strekte dan kon ik nog amper het aarde plafond zien. Wat ook meteen in mijn ooghoek viel was dat hier groenige, fruitige grote bomen en struiken stonden. Ik keek mijn ogen uit en kon het niet vatten dat er hier onder de grond een ondergronds koninkrijk was gevestigd. Het leek er toch alleszins op. In tegenstelling waar ik mij eerst bevond, was het hier wel licht.
Kleine lampionnetjes waren gevestigd aan lange palen die rustgevende schaduwen wierpen op de grond. Het was op een bepaalde manier prachtig.
Na een tijdje werd ik bewust dat er verschillende paar ogen mij aanstaarden. Ik was zo verdiept en afgeleid door deze enorme ruimte dat ik niet doorhad dat er veel te grote mollen mij aan het bekijken waren. Hun oogjes schenen fel onder hun vreemde, vuile bril en hun klauwen hadden ze achter hun rug gevestigd. Hun korte zwartfluwelen vacht was netjes geborsteld en hun staartjes wezen fier naar omhoog. Ze stonden allemaal, recht en perfect in een rij. Wanneer ik deze rij volgde met mijn ogen, eindigde ik aan een soort van troon. Ik slikte onbewust een krop door mijn keel door.
Daar zat een gigantisch wezen - ik wist niet of dat ik het écht een mol kon noemen - met een meter lange, witte baard en een glinsterend gewaad rond zich gedrapeerd. Hij had een gezicht van een man, een oude man. Zijn ogen straalden wijsheid uit die mij priemend aankeken, maar toch viel mijn blik meteen op iets anders. Twee poten met lange nagels had hij over elkaar geslagen en hij had niet echt een normale huid.
Ik had het gevoel dat ik naar voren moest lopen, ik was ten slotte de gene die hier binnengedrongen was.
Als je even het meesleuren onder de grond wegliet.
Ik veegde nogmaals mijn zweterige handen af aan mijn broek en rechtte mijn rug. Met flinke passen liep ik voorbij de rij, de priemende ogen in mijn rug negerend, en stopte een aantal meters voor de troon. Ik had nog nooit voor een koning gestaan, maar als ik de films geloofde dan moest ik buigen. En wel nu.
Ik ging door mijn knieën en hief respectvol mijn hoofd naar beneden. Al glurend door mijn wimpers zag ik dat het beest teken deed dat ik terug normaal mocht gaan staan. Langzaam ging ik terug staan en wreef afwachtend mijn handen over elkaar.
'Wat doet u, jonge dame, in mijn ondergrondse rijk Altumterra?' Zijn bulderende stem klonk als water die over een waterval kletterde en sprankelde. Ik was verrast. Ik had mij eerder een krakende, oude stem voorgesteld. Het was best aangenaam om naar te luisteren, ondanks dat hij meer brulde dan écht praten.
'Ik heb eerlijk waar geen idee, mijnheer.' antwoordde ik deels naar waarheid.
Ik zweerde dat hij een wenkbrauw optrok en mij geamuseerd gadesloeg.
'Hoe bent u dan hier verzeilt geraakt?' Hij wenkte nonchalant iemand aan de zijkant, die snel naar hem toe rende. Ik zag de koning iets fluisteren in zijn oor en ik wachtte geduldig tot hij zich weer tot mij keerde. Ook was ik verbaasd dat hij mij met een beleefdheidsvorm aansprak, ik was namelijk iemand lager dan hem. Hij was een koning, dacht ik toch.
'Ik ben meegesleurd door...,' ik twijfelde even over mijn woorden, '...iets.'
'En wat mag dat "iets" dan zijn, vreemdelinge?'
Ik frunnikte zenuwachtig over mijn handen. Ik haatte het als mensen – of wezens in dit geval – mij maar bleven bestoken met vragen. Ik wilde mijn blik afslaan, maar het leek mij zeer ongepast om dit bij een machtig wezen te doen, dus keek ik hem recht aan.
Voorzichtig haalde ik mijn schouders op en trok een bedenkelijk gezicht. 'Geen idee, heer.'
Zijn bulderende lach galmde door de open ruimte en sommige mollen aan de zijkant schoten een metertje in de lucht. Ik voelde mijn hart ook enkele slagen sneller slagen en ik probeerde ongemerkt langzaam in en uit te ademen.
'U bent wel erg onwetend, is het niet vreemdelinge?'
Ik perste een lachje op mijn gezicht. Hij moest eens weten.
Hij wachtte niet op een verder antwoord of een verdediging en knipte één keer met zijn nagels tegen elkaar. Meteen verscheen de mol van daarnet terug aan zijn zijde en fluisterde iets in de oor van de koning. Ik zag het machtige beest een aantal keer knikken en hij wende zich weer tot mij.
'Ik denk, meisje, dat je bent meegesleurd door een Taker. Dat vermoed mijn trouwe metgezel in de eerste instantie.'
Daarnet leek de koning nog één en al macht uit te stralen, maar na deze woorden leek hij wel honderden jaren oud en leek in elkaar te zijn gekrompen. Ik zag van de enkele meters waar ik stond diepe rimpels onder zijn ogen en de - eens zo witte baard - leek nu grijs.
'Daar hebben we de laatste tijd meer last van, door de gruwelijke komst van die mysterieuze Meester.'
Ik hapte onbewust naar adem en een rilling liep over mijn rug. De koning had mijn rilling opgemerkt en leek zijn macht weer terug te hebben gevonden, want nu leek hij weer zoals voordien.
'Weet u hier misschien meer van?'
Ik schudde snel mijn hoofd. Té snel.
Zijn ogen die eerst vriendelijk stonden, leken nu in vuur en vlam te staan.
'Niet liegen!' Hij schreeuwde oorverdovend hard en de woorden galmden nog een lange tijd na.
Ik stapte geschrokken een paar stappen naar achter tot ik iets voelde prikken in mijn rug. Ik gluurde naar achter en zag twee mollen met vlijmscherpe speren mij tegenhouden.
Natuurlijk, dat had ik moeten weten.
Ze duwden mij terug naar voren en ik hervond snel mijn evenwicht, na eerst over mijn eigen voeten te zijn gestruikeld. Ik zond een woedende blik naar hen beide die ze gretig beantwoordde met hetzelfde gezicht. Gefrustreerd draaide ik mij terug om en keek de koning aan.
'Ik weet alleen, heer, dat ik bijna ben vermoord door een Taker. Over die mysterieuze Meester zelf weet ik tot mijn spijt niets.'
'En waarom zou een Taker u willen meesleuren én zelfs vermoorden?'
'Zoals u al eerder had meegedeeld, ik ben een onwetend iemand. Op deze vraag kan ik ook niet antwoorden.'
Hopelijk kon hij mijn gedachten niet lezen en geloofde hij in een slechte leugenaar.
De koning knikte tot mijn opluchting medelevend.
'Dit is een spijtige zaak.' Ik hoorde op de achtergrond toestemmend gemompel. 'Een zeer spijtige zaak,' herhaalde de oude koning. 'Maar ook zeer speciaal.'
'Mag ik vragen waarom dit een speciale zaak is?' vroeg ik op mijn hoede.
'Natuurlijk!' lachte hij breed, waardoor zijn glinsterende, scherpe gekartelde tanden tevoorschijn kwamen. Hij zette zich wat rechter in zijn kromme troon en leunde daarna op zijn ellebogen.
'Waarom zou een Taker iemand willen vermoorden of ontvoeren en hier achterlaten in mijn prachtige rijk?'
Ik haalde als antwoord mijn schouders op. Ik had een naar gevoel dat hier iets niet pluis was en de angst omklemde mijn hart met een ijzeren, koude vuist.
'Dat betekend, lieverd, dat jij spéciaal bent.' Hij likte verlekkerd over zijn lippen wanneer hij dat specifieke woord tergend langzaam uitsprak. 'En iemand speciaal behoort tot mij, tot in de eeuwigheid.'
JE LEEST
Prepare
FantasiDeel 2 van de trilogie. Lees eerst Return. (Het is voor je eigenbelang, ik heb je gewaarschuwd. Nu koest, weg en hup naar Return jij!) Aly weet wie ze is, maar of dat ze het werkelijk geloofd is nog een andere vraag. Nu richt ze zich alleen nog maa...