Hoofdstuk 25

507 46 9
                                    

'Deparnieux?' herhaalde ik. Door de manier waarop hij die naam uitsprak, kon ik opmaken dat hij zichzelf nogal belangrijk vond. En ik had het niet zo op mensen die zichzelf nogal belangrijk vonden. 'Nou, aangenaam kennis maken dan,' zei ik droog.

Hij negeerde mijn sarcasme. 'Je vraagt je vast af waarom je hier bent.' Toen ik geen antwoord gaf, ging hij verder. 'Hebben je pappie en mammie je nooit geleerd dat je altijd iemand moet antwoorden als iemand je iets vraagt? 'Nee, hebben ze je dat nooit geleerd? Wat jammer nou!'
'Mijn ouders zijn dood,' zei ik op vlakke toon.
Hij snoof luidruchtig. 'Geloof je het zelf? Wacht, je weet het echt niet van ons, hè,?' Daar leek hij erg blij mee te zijn. 'Ik zou het je graag zeggen, maar dan wordt pappie erg boos op me. En dat willen we niet.'

Ik moet hier weg. Nu. Grote kans dat er bewakers voor de deur stonden, maar die kon ik wel aan. Mijn grootste probleem was om langs Deparnieux te komen.

Plotseling was er buiten veel rumoer te horen. Deparnieux liep naar het raam om te kijken wat er aan de hand was. Ik zag mijn kans schoon, en sprong van het bed af. Ik rukte de deur open, en zoals ik al verwachtte stonden er bewakers. Maar voordat die goed en wel doorhadden wat er aan de hand was, was ik al halverwege de gang.

Hoewel ik het richtingsgevoel van een dronken slak heb, was ik altijd wel goed in routes onthouden. Het duurde dan ook niet lang voordat ik buiten stond. Aan het lawaai achter me te horen, kwamen alle soldaten achter me aan.

Ik sprintte over de binnenplaats en wist nog net door de poort te glippen. Ik remde iets af terwijl ik het smalle pad afrende. Het zou nogal ironisch zijn als ik toch nog in de afgrond zou vallen.

Net toen ik het einde van het pad bereikt had, hoorde ik het geluid van rollende stenen. Ik verspilde geen seconde en rende het bos in.

Ik wist niet hoelang ik al rende. Het geluid van voetstappen werd niet luider, maar ook niet zachter. Ik was doodop en ik wist niet hoelang ik het nog vol zou houden. Ik hoopte alleen langer dan mijn achtervolgers.

Opeens voelde ik een stekende pijn in mijn been en met een onderdrukte gil viel ik op de grond. Ik probeerde op te staan, maar mijn spieren weigerden. De voetstappen kwamen dichterbij. Ik had niet veel tijd meer.

Met mijn armen sleepte ik mezelf naar de struiken die langs het pad stonden. De pijn was bijna ondraaglijk. Het begon te sneeuwen en het laatste wat ik zag was het silhouet van een man.

>>>------>                                            <------<<<

Gilan en Halt volgden de rivier nu al de hele dag. 'Ik denk dat we maar snel een kampeerplek moeten zoeken. De zon gaat bijna onder en zo te zien gaat het straks sneeuwen,' verbrak Halt de stilte.

Niet lang daarna vonden ze een geschikte kampeerplek. Gilan zette de tenten op en Halt verzorgde de paarden.

Gilan liep het bos in om te controleren of er niemand in de buurt was. zijn boog hield hij in zijn hand met een pijl losjes op de pees.

Hij dacht iets te horen en spande zijn oren aan. Het klonk als rennende voetstappen. Stil liep hij in de richting van het geluid.

De voetstappen werden steeds luider, en het werd hem duidelijk dat het niet één maar meerdere personen waren. Waarschijnlijk één iemand die achtervolgd werd door meerdere mensen.

Hij hoorde een gedempt gegil wat hij gelijk herkende. Zo snel als hij kon rende hij op de bron van het geluid af.

Door de vallende sneeuw werd het steeds moeilijker om iets te zien. Vanuit zijn ooghoek zag hij een beweging. Hij draaide zich in de richting van de beweging. Het struikgewas was dik, maar toch wist hij zich er een weg doorheen te banen.

Het bruin viel erg op tegen al het wit. 'Carly!' riep Gilan. Hij knielde naast haar neer. Ze was bewusteloos, maar ze leefde nog.

Haar huid was lijkbleek en ijskoud. Gilan deed zijn mantel af en sloeg hem om zijn vriendin heen. Zo voorzichtig mogelijk plaatste hij één arm onder haar rug en de ander onder haar benen. Zelfs nog voorzichtiger stond hij op. Hij drukte haar stevig tegen hem aan om haar zoveel mogelijk warmte te geven.

>>>------>                                            <------<<<

Ik had het koud, zo koud. Opeens voelde ik mijn lichaam omhoogkomen. Langzaam opende ik mijn ogen een beetje. 'Gil?' vroeg ik fluisterend.
'Nog even volhouden, Lyn. We zijn er bijna,' zei hij met een bemoedigend glimlachje.

Ik sloot mijn ogen en het zwart omringde me weer.

>>>------>                                            <------<<<

'Halt!' riep Gilan zodra hij binnen gehoorafstand was.
'Gilan, wat...,' begon die, maar hij stopte zodra hij Carly zag. Hij verdween in zijn tent en kwam naar buiten met een paar dikke dekens die hij om zijn leerlinge wikkelde. Gilan deed zijn eigen mantel weer om.

'We moeten haar naar het kasteel brengen,' zei Halt.
'Ik dacht dat je dat niet wilde.'
'We hebben geen keus. Hendrik en Isabella moeten er maar mee zien te leven.'

Zo snel als alleen ervaren kampeerders dat konden, braken ze de tenten af. Toen hij zeker wist dat alles stevig achter hun zadels vastgebonden zat, hielp Halt om Carly in Bles' zadel te tillen. Gilan nam erachter plaats. Halt steeg ook op en ze zetten hun paarden aan tot een draf.

Halt had de kaart bestudeerd voordat ze vertrokken, en ze waren gelukkig niet zo ver verwijderd van het kasteel van de koning.

>>>------>                                            <------<<<

Na een paar uur stevig doorgereden te hebben, kwam het kasteel in zicht. Het werd steeds moeilijker om iets te zien door alle sneeuw. Als het sneeuwde in Gallica, sneeuwde het ook goed.

Ze hielden halt voor de dichte poort. Halt vertelde de soldaten die op wacht stonden in rap Gallisch dat ze de koning wilden spreken.

Na een paar minuten kwam de soldaat weer terug en zei hun dat de koning binnen op hun wachtte. Stapvoets reden de ruiters hun paarden door de poort, de binnenplaats op, op weg naar de koning.

De Grijze Jager, De Leerlinge Uit Gallica (gaat herschreven worden)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu