Hoofdstuk 7

765 53 10
                                    

Dedicated to TAYLA2811 because she kinda hate me, because I asked her how she thought how Carly's parents got killed and when she answered I didn't wanted to tell her. :P Tayla you were right, but if you should be happy with that...
Opgedragen aan TAYLA2811 omdat ze me nu soort van haat, omdat ik haar vroeg hoe ze dacht dat Carly's ouders dood waren gegaan en toen ze antwoordde wilde ik het niet zeggen. :P Tayla je had gelijk, maar of je daar nou zo blij mee moet zijn...

Het was nacht in het leen Redmont. Aan de stand van de wassende maan te zien, een uur of drie. In het kasteel was iedereen diep in slaap, en in het dorpje ervoor heerste ook een diepe rust. Uit het kleine huisje in de open plek in het bos kwam ook bijna geen geluid. Het enige wat je hoorde was de zachte ademhaling van de slapende mannen. Iedereen in het leen lag rustig te slapen, op één meisje na. Ze lag te woelen; de deken voor een groot deel weggeschopt. Ze had weer eens een nachtmerrie.
  Ik was weer vijf jaar, en terug op het boerderijtje waar ik samen met mijn ouders woonde. We waren een paar maanden geleden naar het leen Zeeklif verhuisd. Daarvoor hadden we jaren door Gallica gereisd, totdat we genoeg geld bij elkaar hadden om onze overtocht naar Araluen te betalen. We werden afgezet op het eilandje Zeeklif, waar we nu woonden.
Ik was in de keuken van ons kleine boerderijtje toen het gebeurde. Het begon met het geluid van galopperende paardenhoeven die gestaag dichterbij kwamen. Ze waren met een stuk of twintig, allemaal in het zwart gekleed. Ze stopten recht voor ons huis. Twee van hen stegen af en liepen naar de voordeur. Ze namen niet eens de moeite om te kloppen, maar trapten gelijk de deur open. 'Waar is het meisje?!' schreeuwden ze in het Gallisch.
Iemand trok me de keuken uit, richting de stallen. Ik dacht dat het één van de in het zwart geklede mannen was, en worstelde om los te komen. 'Rustig maar, Carly,' zei de trillende stem van mijn vader. Ik stopte gelijk met worstelen, en keek hem aan. Hij had tranen in zijn ogen, en voelde mijn eigen ogen ook brandden. 'Waar is mama? Waarom zijn ze hier? En wat willen ze van ons?'
Gerrit glimlachte alleen maar naar me. Geen glimlach van blijdschap, maar van afscheid. 'Mama is een paard voor je aan het zadelen. Je moet hier weg schat. Dat zijn slechte mannen die je pijn willen doen.'
'Maar waarom dan papa?'
Daar gaf hij geen antwoordt op. 'Ah, daar is mama met het paard,' zei hij.
Ik draaide me om en zag mijn moeder, Carla, aan komen lopen met een grijze schimmel. Het was het enige paard dat we hebben. Aan het zadel zag ik uitpuilende zadeltassen hangen. Mijn moeder glimlachte net zo verdrietig naar me. Achter me hoorde ik de mannen nog steeds tekeer horen gaan. Alleen klonk het steeds luider, naarmate ze dichterbij kwamen.
Mijn vader en ik waren naar mijn moeder toe gelopen. Mijn vader knuffelde me, en ik kreeg een bang voorgevoel dat dit wel eens zijn laatste knuffel kon zijn. 'Weet dat ik oneindig veel van je houdt en dat ik zó trots op je ben,' fluisterde hij in mijn oor. Hij gaf me een kus op mijn voorhoofd, en zette me op het paard. Nu omhelsde mijn moeder me, terwijl ik voorover boog in het zadel. 'Je bent nu al zo'n prachtig meisje, en je zult later vast fantastische dingen doen. Je bent zó sterk, en als je het echt wilt, kan je alles bereiken. Ik houd van je, vergeet dat nooit.' Dat laatste was bijna onverstaanbaar door haar gesnotter.
'Ik houd ook van jou mammie, en ook van jou pappie.' Ik moest moeite doen om te praten, omdat ik een brok in mijn keel had.
Mijn moeder wilde iets zeggen, maar er kwam geen geluid uit haar keel; zó hard moest ze huilen. Mijn vader nam het over: 'Carly, zodra ik uitgesproken ben, ga je er zo snel mogelijk vandoor. Rijd dag en nacht door totdat je bij de grens komt. Daar neem je een veerboot naar de overkant. In een van de tassen zit een buidel met al ons spaargeld. Keek of je in een ander leen in een weeshuis terecht kunt. Kijk geen moment om. Vertrouw niemand, behalve jezelf. Ik weet dat je sterk genoeg bent om te overleven. En wat je ook doet, blijf uit handen van die mannen!'
Mijn moeder stak haar hand uit naar mijn nek. Ik boog me voorover zodat ze erbij kon. Ze hing iets om mijn nek. Het was haar ketting zag ik. Hij was eigenlijk helemaal niet bijzonder, een eenvoudig medaillon wat niet eens open kon. Hij werd al jaren van moeder op dochter doorgegeven in onze familie, was me verteld. Ik zou hem eigenlijk pas krijgen op mijn vijftiende verjaardag, maar iets in me zei dat we die niet samen zouden vieren. 'Zolang je die ketting draagt, zijn we altijd bij je,' zei mijn moeder. Ik stopte hem onder mijn kleding. 'Ik zal hem altijd dragen,' beloofde ik haar. De opluchting op haar gezicht deed mijn hart ineen krimpen. Nu pas kwam de volle betekenis van hun woorden binnen. 'Nee!' schreeuwde ik. 'Nee, dat kunnen jullie niet maken!'
'Ga, Carly! Ga, en kijk niet om!'
'Nee papa!'
We huilden nu alle drie. Voordat ik verder kon protesteren, knalde mijn vaders hand al tegen de kont van de schimmel. Hij galoppeerde ervandoor, en ik kon maar net in het zadel blijven zitten.
Toen we twintig meter hadden afgelegd, stopte ik het paard en draaide het honderdtachtig graden.
De wind bracht de stemmen van de mannen mee. 'Geef ons het meisje, en er zullen geen gewonden vallen!' riepen ze in het Gallisch.
'Jullie krijgen haar nooit!' antwoordde mijn vader, evenals in het Gallisch.
'Wat jij wilt,' zei de man die ook eerder gesproken had. Ik nam aan dat hij de leider was.
Mijn vader duwde mijn moeder achter hem om haar te beschermen, maar het wilde niet baten. Met één simpele stoot, stak de man het zwaard in zijn buik. De punt ging helemaal door mijn vader, en kwam door mijn moeder weer naar buiten. Dat was nog niet eens het ergste deel. Dat moest nog komen.
Ze waren tot de conclusie gekomen dat ik niet in het huis was. Ze sleepten de lichamen van mijn ouders naar de boerderij, en staken die in brand. Daarna deden ze hetzelfde met onze stallen. Ik hoorde het geluid van de dieren die er nog in zaten. Dat was het moment dat ik me realiseerde dat de man mijn ouders nog niet vermoord had. Ik hoorde het afgrijselijke geschreeuw van mensen die levend verbrand worden.
De tranen stroomden over mijn gezicht, en ik schreeuwde het uit.

Ik schoot overeind, en realiseerde me dat ik ook hardop had geschreeuwd. Mijn kamerdeur werd opengegooid en Halt en Gilan stormden naar binnen. Gilan zijn zwaard in zijn hand, en Halt zijn Saksische mes. 'Het was gewoon een nachtmerrie,' prevelde ik zachtjes. Ik probeerde mijn stem niet te laten trillen, en wreef tegelijk over de plek waar ik mijn hoofd net gestoten had tegen een balk toen ik omhoog kwam. Dat wordt een bult. Halt keek me aan met een blik die duidelijk maakte dat hij me niet geloofde en dat hij kwaad was dat ik hem uit zijn dierbare schoonheidsslaapje had gehaald. Ik kreeg opeens een beeld voor ogen van Halt met een slaapmasker op, en ik voelde een giechelbui opkomen, die ik maar met moeite kon onderdrukken.
'Ik ben blij dat je je vermaakt, maar als je het niet erg vind ga ik terug naar bed.' En met die woorden verliet Halt de kamer. Ik dacht eerst even dat hij echt schoonheidsslaapje had gezegd, en kon met veel moeite een lachbui onderdrukken. 'Wat is er zo grappig?' wilde Gilan weten.
'Ik stelde me Halt voor met een slaapmasker.' Ik zei het zo stilletjes mogelijk, maar ik was toch bang dat de Jager het gehoord had. Gilan draaide zijn hoofd weg, en ik was bang dat hij huilde. Maar toen ik beter keek, zag ik dat hij huilde van het lachen. Ik lachte met hem mee. Zo lachten we een tijdje geluidloos. Totdat ik me opeens realiseerde dat hij de eerste was met wie ik een grapje had gedeeld in jaren. En het voelde goed, maar toch stopte ik met lachen.
Ik trok mijn knieën op en sloeg mijn armen eromheen, en probeerde de rillingen tegen te gaan die opeens aankwamen zetten. 'Wil je erover praten?' vroeg Gilan, die op de rand van het bed kwam zitten.
Zijn blik was zorgzaam en lief, en even kreeg ik de neiging om hem alles te vertellen, maar toen hoorde ik weer de stem van mijn vader in mijn hoofd: 'Vertrouw niemand, behalve jezelf.' Ik schudde mijn hoofd alleen maar.
'Oké dan, slaap lekker.' Hij stond op en verliet de kamer, en deed de deur zachtjes achter hem dicht.
Mijn hand ging naar de ketting van mijn moeder, en haalde hem onder mijn shirt vandaan. 'Mama, papa waarom moet alles in mijn leven nou zo ingewikkeld zijn?' fluisterde ik. Natuurlijk gaf de ketting in mijn hand geen antwoord.
Ik stopte hem met een zucht weer onder mijn T-shirt en ging op mijn rug liggen. Ik verwachtte niet dat ik nog zou slapen, maar ik sliep binnen vijf minuten. Helaas voor mij was het alweer geen nachtmerrie loze slaap.

Ik staarde naar de rug van mijn negenjarige-ik. Daar hing een tas met al mijn schamele bezittingen. Mijn jongere versie en ik stonden voor het weeshuis wat de afgelopen vier jaar mijn thuis geweest was. ik weet niet meer in welk leen het lag, laat staan in welk dorpje. Voor het weeshuis stond Mevrouw de Wit, en schuin achter haar stond mijn voormalige aartsvijand Marit met een erg tevreden en zelfingenomen blik op haar gezicht. Het was de dag dat ik weggestuurd werd, omdat Marit aan Mevrouw de Wit, de leider van het tehuis, verteld had dat ik haar aangevallen had. Vanaf het eerste moment dat ik mijn gezicht in het tehuis had vertoond, had ze geprobeerd me te laten wegsturen. En nu, vier jaar later, was het haar eindelijk gelukt. In de deuropening zag ik de gezichten van de andere kinderen nieuwsgierig naar ons staren.
Mevrouw de Wit was een preek aan het houden over gedrag en hoe je je moet gedragen jegens anderen. Net als toen luisterde ik niet. In plaats daarvan bestudeerde ik haar gezicht. Ze was een grote, stevige vrouw. Lomp gebouwd eigenlijk. Haar gezicht bezat geen enkele schoonheid. Haar haar was grijs. Haar ronde gezicht zat onder de rimpels. Ze had kleine varkensoogjes, en haar neus zag eruit als een homp klei met neusgaten. Haar dunne lippen waren altijd op elkaar geperst, en het leek altijd alsof ze op iets zuurs beet. Ze had meerdere pukkels rond haar mond, en als ze praatte vlogen er altijd spuugdruppeltjes rond. Ik wist dat het gezicht van mijn kleine en jongere ik helemaal onder zat, maar het leek me beter om het nu maar niet weg te halen. Om de aanblik nog erger te maken, had ze niet één onderkin, maar een stuk of tien die allemaal apart heen en weer zwiepten als ze praatte. Als je er te lang naar keek, werd je vanzelf duizelig. En ik spreek uit ervaring. Mijn blik gleed van haar enorme boezem, naar het meisje achter haar. Marit was het toonbeeld van perfectie. Ze had een engelachtig gezichtje, krullen die in bepaald licht net zo glansden als goud en ogen zo blauw als de zee. Ze was gewoon perfect. En dat wist ze. Alleen had ze niet het innerlijk van een engel, maar van een duivel. En blijkbaar was ik de enige die dat doorhad.
Ik was nog net op tijd om de laatste woorden van de preek van Mevrouw de Wit te horen: 'Jouw gedrag tolereer ik niet, jongedame! Ga uit mijn ogen, en kom nooit meer terug!'
Negenjarige-ik liep met hangende schouders en gebogen hoofd weg, en ik viel in een droom en nachtmerrie vrije slaap.


De Grijze Jager, De Leerlinge Uit Gallica (gaat herschreven worden)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu