Hoofdstuk 23

611 38 44
                                    

We liepen al uren lang. Het enige wat je hoorde, was het geluid van onze voetstappen. Het bos waar we doorheen liepen, leek in geen enkel opzicht op de bossen in Araluen. In Araluen hoorde je altijd wel een vogel of een ander dier. Hier niet. Het leek wel alsof niks hier durfde te leven. De bomen waren ook anders. Ik wist dat het gewoon bomen waren, maar ze straalden een dreigende sfeer uit. Ze daagden je uit om onder hen door te lopen.

Na een paar uur begon je je de laatste mens op aarde te voelen. Geluiden zo zacht dat ik eerst dacht dat ik het me verbeelde, kwamen mijn oren binnen. Ik dacht dat het de wind was die de bladeren deed bewegen, totdat ik me realiseerde dat de wind een uur geleden was gaan liggen.

Daar was het weer. Alsof iets of iemand zich stilletjes een weg baande door het dichte struikgewas. Plotseling draaide ik me om. Niemand. De bomen leken me uit te lachen. Langzaam draaide ik een rondje. Degene die ons achternazat hield zich doodstil. Ik speurde de omgeving af op de manier die Halt me geleerd had, maar ik vond niks.

Ik draaide me weer om. Na nog een laatste blik over mijn schouder geworpen te hebben, haastte ik me om de rest weer in te halen. Ik wilde niet alleen achterblijven.

>>>------>                                            <------<<<

De zon begon al onder te gaan toen het kasteel eindelijk in zicht kwam. Zoals ik al vermoedde, stond het op een rotsblok, en de enige manier om de ingang te bereiken was door over een smalle weg over een afgrond.
Het kasteel zelf bestond uit zwarte stenen. Het licht van de ondergaande zon gaf het een nog dreigender uiterlijk. Ik had in mijn korte leven al wel een aantal kastelen gezien, maar geen van allen was zo lelijk en griezelig als deze.

Een harde duw in mijn rug deed me bijna struikelen. Met alle wilskracht die ik had, dwong ik mijn been om zich op te tillen en een stap te zetten.

Mijn ogen hield ik strak op de weg voor me gericht. Het werd steeds moeilijker om de weg van de afgrond te onderscheiden. Eén verkeerde stap en je was zo plat als een pannenkoek.

Toen ik eenmaal veilig en wel boven aangekomen was, keek ik wat beter om me heen.
Eerst zag ik ze niet, maar toen ik het zag, vroeg ik me af hoe ik het over het hoofd kon hebben gezien. Langs de weg hingen metalen kooien, groot genoeg om een mens in op te sluiten.

Vol afschuw bekeek ik ze. Die kasteelheer moet ziek in zijn hoofd zijn. Er vloog iets op me af, en ik kon het ternauwernood ontwijken. Ik gilde toen ik zag wat het was. Het was een schedel, met de huid en het haar er nog aan. Ik wendde mijn blik af en probeerde met alle macht mijn eten binnen te houden.

Een hand schoot uit de kooi waar de schedel vandaan was gekomen. Er zat bijna geen huid meer omheen, en de arm ging op en neer in een mislukte poging om zich te bevrijden. De eigenaar van de arm begon hysterisch in het Gallisch te gillen.

Ik probeerde het gegil buiten te sluiten. Ik wilde mijn blik afwenden, maar ik kon het niet. Wie was er nou zo wreed dat hij mensen opsloot in kooien?

'Mademoiselle, kom!' de stem van de aanvoerder drong door mijn verdoving heen. Ik kon me niet bewegen.
De aanvoerder kwam naast me staan. 'Mooi zijn ze, hè? Op een windstille avond als deze, kan je ze in het hele kasteel horen schreeuwen als de kraaien hun werk doen. Kom, heer D wacht op je.' Hij legde zijn hand op mijn rug en duwde me in de richting van de ingang.

Ik walgde van zijn hand, maar had de kracht niet om hem weg te duwen. Die man is al net zo gek als zijn baas!

>>>------>                                            <------<<<

Ik werd door een bediende naar een stel ruime vertrekken bovenin de centrale donjon geleid. Ik was verrast om te zien dat de kamers mooi gemeubileerd waren.
Op een houten tafel stond een bord met eten klaar, maar dat negeerde ik. Zodra ik alleen was, liet ik me op het bed vallen.

Het beeld van de man bleef maar door mijn hoofd spoken. Hij zat daar blijkbaar al zo lang dat hij zijn verstand verloren had.
Ik huiverde, en trok de deken strak om me heen. Met mijn hoofd nog bij de gekke man viel ik in een onrustige slaap.

>>>------>                                            <------<<<

Iemand keek naar me. Ik kon niet precies zeggen hoe ik het wist, maar ik wist het. Net als dat ik wist dat het een man was. En hij bestudeerde me.

Ik besloot te doen alsof ik nog steeds sliep zodat de man misschien weg zou gaan.
Na een kwartier wist ik zeker dat de man net zo lang zou blijven totdat ik wakker zou worden.

Ik kreunde en rekte me uit alsof ik net wakker was geworden. Ik deed alsof ik de man nu pas opmerkte.
Hij was lang, dat zag je zelfs als hij zat, en stevig gebouwd. Hij was slank, met een smal gezicht. Zijn haar was zwart, net als zijn wenkbrauwen en baard. Zijn ogen verbaasden me nog het meest. Die waren bruin, net als de mijne. Maar waar die van mij lichtbruin waren, waren die van hem donker. Zo zagen mijn ogen er ook uit als ik erg kwaad was.

Ik ging rechtop zitten en keek de man recht aan. Hij staarde net zo hard terug. 'Daar ben je dan eindelijk.' Zijn Aralueens was vloeiend met een duidelijk aanwezig Gallisch accent.
'Je hebt het mijn mannen flink moeilijk gemaakt, net zoals ik verwacht had dat je zou doen, Carly.' Ik keek verrast op bij het horen van mijn naam. Ik was niet zozeer verrast over het feit dat hij hem kende, maar wel over de manier waarop hij hem uitsprak. Een herinnering kwam boven, maar net buiten mijn bereik.

Ik fronste terwijl ik de man nog eens goed bestudeerde. Ergens kwam hij me bekend voor. Had ik hem eerder ontmoet? Resoluut schudde ik mijn hoofd. Als ik een man zoals hem al eens ontmoet zou hebben, zou ik dat zeker wel onthouden hebben, toch?

De man zag de verwarring op mijn gezicht, maar zei niks.

'Hoe heet u?' vroeg ik hem op de man af.
'Ik heb vele namen. Ik ben namelijk nogal bekend onder de bevolking moet je weten. Maar mijn mannen noemen me Deparnieux.'

BOEM!
Wat denken jullie dat Deparnieux van Carly wil? Ik verklap jullie in ieder geval dit: dit is pas de helft van mijn idee. Jullie mogen raden wat de andere helft is.

Dag, dag mijn Jagertjes.

XxCharlie    

De Grijze Jager, De Leerlinge Uit Gallica (gaat herschreven worden)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu