Hoofdstuk 4

978 61 16
                                    


Het was een vredige ochtend in het leen Karwij. De lucht was blauw; geen wolkje aan de lucht. De temperatuur was precies goed, niet te warm en ook niet te koud. Een klein windje deed de bomen en het gras zachtjes bewegen, en bracht de geur van zout met zich mee. Al met al een prachtige zondagmorgen.
  Een zonnestraal scheen door het raam de slaapkamer van Gilan binnen, en kietelde zijn neus. 'Niet doen, niet kietelen', mompelde hij, en draaide zich nog een keer om. Toen schoot hij opeens recht overeind. Alle herinneringen aan de vorige dag schoten zijn hoofd weer binnen. Vandaag zou hij zijn plan uitvoeren. Snel schoot hij in zijn kleren en pakte snel wat spullen in om mee te nemen. Hij deed ze in een tas, en slingerde die over zijn rug. Hij bleef bij de drempel staan, en keek naar de riem met zijn zwaard eraan. Hij twijfelde of hij het mee moest nemen. Een paar minuten stond hij daar twijfelend. Totdat hij zich bedacht dat hij kostbare tijd verdeed, en greep toch snel zijn zwaard mee.
  Terwijl hij zijn riem omdeed, bad hij in stilte dat Halt nog niet weg was. Alleen werd zijn gebed niet verhoord en trof hij alleen zijn vader in de eetkamer. 'Waar is Halt?' vroeg hij.
'Jij ook een goedemorgen, Gilan', was het antwoord.
'Goedemorgen', zei Gilan geïrriteerd. 'Waar is Halt?'
'Die is 's ochtends vroeg al weg gegaan.'
Gilan zuchtte diep, heel fijn. Snel liep hij naar de keuken, en pakte wat te eten mee. Terwijl hij naar de voordeur liep, kwam de stem van zijn vader hem tegemoet vanuit de eetkamer: 'Wat ga je doen?'
'Ik heb met wat vrienden afgesproken om samen wat te gaan oefenen.' Eigenlijk was dat maar voor de helft gelogen. Hij ging ook oefenen, alleen bedoelde hij niet wat zijn vader dacht dat hij bedoelde met 'oefenen'.
In plaats van gelijk naar het bos te gaan, liep de zoon van de Krijgsmeester naar de stallen. Niet om een paard te halen, want dat kon Halt hem al van verre aan horen komen, maar voor iets wat hij daar verstopt had. Op de hooizolder boven de stallen had hij iets liggen wat hem vast van past zou komen.
  Er waren een paar stalknechten in de stallen, maar die gingen gelijk weg op een gebaar van Gilan. De zoon van een van de belangrijkste personen van Karwij zijn, heeft zo zijn voordelen, dacht hij. Behendig klom hij de ladder naar de zolder op. Het was er stoffig, en met moeite onderdrukte Gilan een nies. Hij wist precies waar hij moest zijn, ook al zag hij geen hand voor ogen. Bijna helemaal achterin lag een losse vloerplank. Toen Gilan een jaar of zeven was, had hij deze bergplaats ontdekt. Na een paar balen hooi opzij geschoven te hebben, kon hij de plank optillen. Hij zocht even in het gat, totdat zijn vingers zich om iets hards sloten. Het heft van de dolk die hij daar jaren geleden neergelegd had. Waarom wist hij niet meer, vast omdat hij dan een geheim had wat niemand anders kende. Maar nu kwam het perfect van pas. Met zorg sloot hij de verstopplek weer, en schoof de balen hooi weer op hun plek. Je zou niet zeggen dat er iets veranderd was. Zodra zijn voeten de grond raakten, liep Gilan naar de kamer achterin waar ze al het tuig bewaarden. Daar hingen ook mantels, wist hij. Hij pakte een bruine, die ongeveer zijn maat was. Hij was iets te kort, maar dat was niet erg. Je zag alleen zijn laarzen eronder uit, maar die waren van bruin, soepel leer en zouden niet opvallen.
  Zijn dolk had hij aan zijn riem bevestigd, en de mantel omgedaan, alleen de kap had hij nog niet opgedaan. Dat zou alleen maar argwaan wekken, wist hij. En hij had ook geen zin om lastige vragen te beantwoorden.
  Hij liep naar buiten. Zo nonchalant als hij zich voordeed, zo gespannen voelde hij zich. Zijn hart klopte in zijn keel, maar hij bereikte de bosrand zonder dat iemand hem aansprak of hem een tweede blik waardig keurde. Hij was bekend hier, dus kon hij zijn gang gaan. Net voor de bomen draaide hij zich nog een keer om, om een laatste blik op zijn ouderlijk huis te werpen. Je kan nu nog terug Gil, dacht hij. Maar gelijk daarna schudde hij resoluut zijn hoofd. Hij bleef bij zijn keuze. Snel liep hij het bos in voordat hij de moed zou verliezen. Hij had een vaag idee waar Halt heen was gegaan, maar zeker weten wist hij het niet. Maar iedereen die het bos betrad vanaf Gilan's huis, volgde het pad waar hij nu op liep. Hij zette er stevig de pas in, want hij wilde Halt inhalen.
  Na een halfuur te hebben gelopen, kwam Gilan bij een splitsing. Moest hij naar links of rechts? Hij wist het niet. Als hij al richting Redmont ging, was dat altijd in gezelschap van andere mannen, mannen die de weg wisten. Gilan had eigenlijk nooit veel aandacht besteed aan de route die ze reden. Hij foeterde zichzelf in stilte uit dat hij de vorige keer niet beter had opgelet. Besluiteloos keek hij eerst naar links, en toen naar rechts. Zag hij daar niet iets? Ja, op het rechter pad waren lichte sporen van paardenhoeven te zien. Blij dat hij het spoor toch niet kwijt was, liep hij het pad op.

                                                              >>>------>  <------<<<

Gilan liep nu al een paar uur door het bos. Sinds het laatste kwartier glipte hij van schaduw naar schaduw, net zoals de Jagers deden. Alleen niet zo goed. Zo hoopte hij dat hij Halt kon besluipen. Want als Halt zag hoe goed hij mensen kon besluipen, zou hij hem misschien niet wegsturen. Gilan was al een erg lange tijd aan het nadenken wat hij tegen Halt zou zeggen, zodra hij hem ingehaald had. Hij kon niet zomaar iets zeggen als: 'Hé Halt, ik ben het Gilan, de zoon van heer David. Ik ben net van huis weggelopen en nu wil ik graag je leerling worden.' Nee, dat kon echt niet. Dan kon hij gelijk rechtsomkeer maken. Het probleem was dat hij zo zenuwachtig was, dat hij niet iets goed kon bedenken om te zeggen. En bovendien moest hij ook al zijn aandacht op zijn bewegingen gericht houden.
  Opeens verstarde Gilan midden in zijn bewegingen. Hij had iets gehoord, beter gezegd, het ontbreken van iets. Het zachte geluid van paardenhoeven had hem de afgelopen paar uur gezelschap gehouden. Maar nu was het opeens opgehouden. Na een paar minuten nagedacht te hebben, wist Gilan waar dat door kwam. Halt was vast gestopt voor het middagmaal, dacht hij. Zo snel mogelijk en met zo weinig mogelijk geluid liep hij in de richting waar hij dacht dat Halt was. Na nog zo'n tien minuten kwam hij bij een riviertje aan. Daar bleef hij even staan, en liet zich toen op de grond zakken. Hij kroop verder, helaas niet zo geluidloos als hij dacht dat hij was.
  Na een tijdje gekropen te hebben, en meerdere takken uit zijn mantel te hebben gehaald die erin vast waren blijven zitten, kwam hij bij een klein open plekje. Aan de rand daarvan zag hij Halts paard staan. Van Halt ontbrak echter ieder spoor. Terwijl Gilan vanachter een struik gehurkt op zoek was naar Halt, knorde zijn maag. 'Stil jij', mompelde hij. Hij had sinds gisteravond niet meer gegeten. Tegen de tijd dat Gilan het bijna opgegeven had, vond hij Halt. Nou, technisch gezien vond Halt hem. Want het ene moment was hij alleen op het paard na, het volgende moment had een sterke hand hem in zijn nekvel gegrepen en, onder een gil van Gilan, in de rivier gegooid. Toen Gilan weer boven was gekomen, kon hij Halt alleen maar gechoqueerd aanstaren. 'Hoe... , wat...', was het enige wat hij uit wist te brengen.
'Ik dacht al dat je zoiets zou proberen', zei de bebaarde Jager. 'Je was niet eens zo slecht, voor een leerling van de krijgsschool, die er om bekend staan om per persoon zoveel lawaai te maken dat zelfs de doven wilden dat ze doof waren. Staar me niet zo raar aan, jongen. En kom eens uit die rivier, straks loop je nog een longontsteking op. En ik heb niet echt zin om aan je vader uit te leggen hoe je daar nou weer aan komt.'
Die laatste woorden zorgden ervoor dat Gilan omhoog kwam en op het gras ging staan. 'Mijn vader, uhm tja... hij weet niet dat ik hier ben. Ik, uhm... ben weggelopen', stamelde Gilan, een beetje rood uit schaamte. Hij durfde de Jager voor hem niet aan te kijken, en staarde daarom maar naar zijn kletsnatte laarzen, waarin hij het water heen en weer voelde gaan.
'Dat dacht ik al', was het antwoordt. 'Gelukkig voor jou heb ik al met je vader gesproken over dat je mij waarschijnlijk op een dag achterna zou komen. En hij vindt het prima.'
Gilan keek met een ruk op, op zoek naar bewijs dat Halt een grapje maakte, maar vond niks. 'Waarom dacht je dat ik juist gisteren langs kwam, en vanochtend pas weg ben gegaan?'
Daar had de natte jongen geen antwoordt op. Maar na een tijdje nagedacht te hebben, vond hij het best logisch. 'Maar, hoe wist je dan dat ik je achterna zou komen?' wilde hij weten.
Halt was ondertussen naar zijn paard gelopen en opgestegen. 'Kom je nog?'
'Waarheen?' vroeg Gilan, die een paar stappen in Halts richting deed.
'Naar Redmont natuurlijk.'
Terwijl Gilan naast Halt liep, vroeg hij zich af hoe Halt in vredesnaam had kunnen weten dat hij hem zou volgen. Zelfs voordat hij het zelf wist. Dat was iets wat Gilan zich nog jaren af zou vragen, maar een antwoord zou hij nooit krijgen. Altijd als hij Halt ernaar zou vragen, veranderde die snel van onderwerp.

                                                             >>>------>  <------<<<

Gilan dacht met een glimlach om zijn lippen en rode wangen van schaamte terug aan die dag in het bos, nu al iets meer dan een week geleden. Halt had hem opgedragen hout te hakken, en was zelf het bos ingegaan. Gilan's gedachten gingen terug naar de afgelopen week. Die had vooral bestaan uit klusjes. Alles wat Halt maar kon bedenken, had Gilan gedaan. Hij begon bijna terug te verlangen naar zijn oude leven, bijna. Maar hij had, behalve alles schoonmaken en repareren, ook nog geoefend met zijn zwaard, op aanraden van Halt. Of zoals Halt het zo mooi wist te verwoorden: 'Je hebt dat roestige stuk ijzer dat jij een zwaard noemt zelf meegenomen, dus kan je er net zo goed mee oefenen.' Dus had Gilan ook met 'dat roestige stuk ijzer' geoefend. Toen Gilan begon te denken dat het niet saaier kon, en dat hij nooit zou leren om een Jager te worden, had Halt hem gisteravond meegedeeld dat Gilan nu officieel Halts leerling was. Nu stond hij met een beetje domme glimlach op de bijl leunend voor zich uit te staren en terug te denken aan de blijdschap die hij gisteravond voelde. Ja, dacht hij, ik ben blij dat ik weg ben gegaan.

De Grijze Jager, De Leerlinge Uit Gallica (gaat herschreven worden)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu