Hoofdstuk 5

1K 60 32
                                    


Zodra ik de woorden had uitgesproken, zag ik een spoortje van verbazing in de ogen van de Jager. Het was gelijk weer weg, maar ik had het gezien. En dat deed me goed. Ik had een Grijze Jager twéé keer op een dag verbaasd. Maar ik had niet alleen een Jager, maar ook mezelf verbaasd. Nou ja, zoals ik al zei, ik had niet echt een keus. Ik dacht terug aan de laatste keer dat ik opgepakt was voor stroperij, nu alweer vijf jaar geleden.
Ik zat op mijn hurken een konijn te villen wat ik die ochtend uit één van mijn strikken had gehaald. Het was een dik konijn. De vacht was ook mooi, die kon ik vast nog op een markt verkopen. Ik had niet door dat er soldaten in het bos waren, totdat ze achter me stonden. Toen was het al te laat om te vluchten. Ontkennen had ook geen zin, aangezien ik een dood, half-gevild konijn in mijn handen had. Ze namen me mee naar het kasteel, om me daar in de kerker te gooien. Dat was het plan, alleen liep het niet zoals ze gehoopt hadden. Omdat ze dachten dat ze met een klein meisje te maken hadden –mijn groeispurt kwam pas een paar jaar later-, hadden ze me niet geboeid maar hield eentje alleen mijn arm vast. Daar zouden ze nog spijt van krijgen. Toen ze allebei niet echt meer op mij letten, gaf ik de man rechts van me, die mijn arm vast had, een knietje in de plek waar de zon niet schijnt. Daar had hij vast nog een paar dagen last van. De soldaat aan mijn linkerkant had door dat hem hetzelfde zou overkomen als hij niet oppaste. Hij deed alleen zijn handen ervoor, voor de rest kon hij niks doen, zo verbaasd was hij. Ik schopte hem daarom maar in zijn knieholte, en rende weg. Helaas heb ik dat konijn nooit meer terug kunnen vinden. Maar die soldaten denken nu wel twee keer na voordat ze onschuldig ogende kleine meisjes oppakken. Ik grijnsde een beetje vaag toen ik daaraan terugdacht.
  'Hé Halt, weet jij waar... Wie is dat?' de stem behoorde niet mij of Halt toe, maar een lange jongen van een jaar of vijftien. Hij bleef me op de drempel aanstaren.
'Gilan dit is Carly. Carly dit is Gilan, mijn andere leerling,' stelde Halt ons aan elkaar voor.
De jongen, Gilan, deed een stap naar voren en stak zijn hand uit. Ik schudde hem. Zijn greep was stevig, maar hij plette mijn hand gelukkig niet. 'Wacht, andere? Bedoel je dat zij óók je leerling is?' vroeg Gilan.
Halt knikte. 'Maar ze is een meisje.'
'Dat weet ik Gilan.'
Terwijl zij met elkaar aan het praten waren, maakte ik van de gelegenheid gebruik om Gilan wat beter te bestuderen. Hij was een paar centimeter langer dan ik, en slank. Hij had bruin, steil haar dat netjes bijgehouden was, in tegenstelling tot dat van Halt. Groene ogen met een streepje bruin erin. Zijn gezicht was smal en met hoge jukbeenderen. Zijn gezicht was gebruind door de zon, en dat stond hem erg goed. Al met al, hij was knap. Maar hij had niet die arrogantie over zich van iemand die weet dat hij er goed uitzag, eerder het tegenovergestelde. Hij kwam een beetje verlegen en heel aardig over. Wacht wat, dacht ik nou net dat hij knap is. Nu klinkt het net of ik hem leuk vindt, wat niet zo is.
Ik realiseerde me dat ze klaar waren met hun gesprek, en nu mij aanstaarden terwijl ik in mijn hoofd een discussie met mezelf voerde. Halt wees twee deuren, waarvan ik verwachtte dat ze naar slaapkamers leidden. 'Naast de slaapkamers is een trap naar zolder, daar slaap jij,' deelde hij me mee en liep naar buiten.
Ik keek Gilan aan en hij mij. 'Dus...,' zei hij.
'Dus..,' was ook mijn reactie.
Geweldige reactie, Carly. Gilan wees op de deur naast de trap. 'Ik slaap daar.'
Ik knikte. 'Ik ga denk ik maar mijn spullen naar boven brengen.'
'Heb je daar hulp bij nodig?' zodra hij het gezegd had, hoorden we allebei hoe stom dat klonk, aangezien ik bijna niks bij me had.
'Dat is denk ik niet nodig, maar toch bedankt,' zei ik.
Zelfs zijn stem is leuk. Die was zacht, maar had een fijne klank. Ik vond de trap en liep die op. Het was niet groot, zoals alles hier. Aan mijn linkerhand was een deur, en ik nam aan dat dat mijn kamer was. Aan mijn rechterhand stonden een paar grote kasten, en na er een blik in geworpen te hebben, zag ik dat ze voor opslag werden gebruikt.
  Ik deed de deur open. Het eerste wat me tegemoet kwam, was de muffe geur. Blijkbaar was hier al jaren niemand meer geweest. Ik besloot door mijn mond te ademen, wat nog niet echt een verbetering was aangezien er overal stof lag. Na even rond gekeken te hebben, vond ik een raam. Toen ik het gordijn wat ervoor hing opzij had geschoven, kneep ik mijn ogen samen tegen het zonlicht wat erin scheen. Het raam ging verrassend makkelijk open. Het raam lag aan de voorkant van het huis. Ik keek even naar buiten, maar zag Halt niet. Gelukkig voor mij, begon het al wat beter te ruiken. Nu ik niet meer bang was om te stikken, nam ik de kamer nieuwsgierig in me op. Onder de schuine kant van het dak stond een bed, tegen de rechte muur een kast voor mijn spullen en een tafel met stoel. Dat was niet alles in de kamer, daar kwam ik achter toen ik tegen de vensterbank leunde en met mijn elleboog tegen een vaasje aan stootte. Ik kon hem nog net op tijd opvangen voordat hij uit het raam viel. Vreemd genoeg waren de bloemen die erin zaten nog heel. Ik zette het vaasje op de hoek van de tafel zodat ik er niet opnieuw tegenaan zou stoten. Nu pas viel me op dat er een stuk of vier haken naast de deur hingen, en aan de andere kant ervan, boven de tafel een plank. Ik hing mijn boog en pijlenkoker aan een van de haken, en mijn mantel aan een andere. Mijn kleren waren snel opgeruimd. Ik keek even of de bloemen in het vaasje genoeg zonlicht kregen en of er nog genoeg water in zat, wat zo was. Het zonlicht viel precies op het bureau. Ik besefte dat het expres zo neergezet was, want zo had je genoeg licht om bij te werken, zonder dat het in je ogen scheen.
  Ik liep de kleine kamer uit en naar beneden. Daar kwam ik Gilan tegen. 'Hebben jullie hier ook een stofdoek of zoiets?' vroeg ik hem, 'Het is daar nog al stoffig.' Ik wees met mijn hoofd naar boven.
'Ja, hier,' zei hij, me een doek aanreikend.
'Dankjewel.'
  Ik hoorde hem achter me aan de trap op lopen. Hij bleef in de deuropening staan. 'Ziet er precies zo uit als de mijne. Alleen niet zo stoffig.'
Ik kon er niks aan doen, maar er ging één mondhoek een stukje omhoog. Ik dwong hem gelijk weer naar beneden te gaan. Helaas had Gilan hem toch gezien. Hij grijnsde me vrolijk toe. 'Halt heeft me gevraagd om je te vertellen dat alle klusjes door ons worden gedaan,' hij zuchtte diep, 'maar met z'n tweeën moet het vast sneller gaan.'
Ik knikte dat ik het begrepen had, en ging verder met afstoffen.
'Je komt hier niet vandaan hè? Ik bedoel, je bent niet geboren in Araluen.'
Ik zuchtte. Kan hij ook zijn mond houden? Snapt hij het niet als iemand het niet wil praten. Wat gaat het hem eigenlijk aan waar ik vandaan kom? 'Hoezo denk je dat?'
'Ten eerste, heb je een licht accent. Ik gok op Gallisch. En ten tweede, je hebt de lichte huid van een Galliër, maar de bouw van een Araluener.'
Ik aarzelde een lange tijd voordat ik hem antwoordde. 'Ik ben geboren in Gallica, maar mijn ouders zijn al snel na mijn geboorte hierheen verhuisd.'
'Waarom kwamen ze hierheen?'
Is dit een kruisverhoor, ofzo? 'Weet ik veel, betere kans op een goed leven?'
'Kan je het ze dan niet vragen?'
Toen hij mijn gezicht zag, verontschuldigde hij zich snel. 'Het spijt me. je bent een wees hè? Mijn moeder is overleden toen ik vier jaar was. Ze stierf tijdens de geboorte van mijn broertje of zusje.'
Bij het horen van de laatste zin keek ik verrast op. 'Je weet niet eens wat het geslacht is ,uhm, was?'
Hij schudde verdrietig zijn hoofd. Mijn moeder en de baby waren al overleden voordat het kind überhaupt geboren was. Mijn vader wilde daarna ook niet meer weten wat het geweest zou zijn.'
'Oh, dat spijt me voor je.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Jij kan er ook niets aan doen. Maar weet dat als je ooit met iemand wil praten die weet wat je voelt, ik ben er voor je.'
Hij is de eerste persoon die dat ooit tegen me gezegd heeft, op Dick na dan. Hij is echt lief, maar hij weet niet wat ik allemaal heb moeten doormaken en heb moeten doen om te overleven. Als hij dat wist, zou hij vast niet zo aardig tegen me doen.
'Nou, ik ga maar eens verder met klusjes. Ik doe het vandaag wel alleen, dan leg ik je morgen uit wat er allemaal gedaan moet worden.'
Hij glimlachte naar me, en nu glimlachte ik terug. Wat is er mis met me?!
Toen hij al bij de trap stond, zei ik: 'Mijn vader was een Araluener en mijn moeder een Galliër.'
Hij glimlachte nog steeds. 'Zoiets dacht ik al.'

>>>------> <------<<<

De rest van de dag en de volgende ochtend gebeurde er niet echt iets interessant. Ik stofte mijn kamer verder af en werkte wat aan een paar pijlen, maar het grootste deel van de tijd staarde ik naar buiten. 's Avonds had Halt gekookt, en het smaakte geweldig. De ochtend bestond voornamelijk uit klusjes. Na de lunch nam Halt Gilan en mij mee naar een open plek achter zijn huisje.
  'Goed,' begon Halt, 'het is tijd dat jullie leren om met de wapens van een Grijze Jager om te gaan. Ik weet dat in ieder geval jij kan boogschieten,' en hij keek mij aan, 'en jij hebt vast ook wel eens boog geschoten,' en hij keek Gilan aan, die knikte. 'Goed, dan weten jullie vast wel hoe je een boog moet spannen,' en hij wees naar de stukken hout en de twee pezen aan zijn voeten. We pakten allebei een boog en pees, en spanden die. Ik was eerder klaar dan Gilan, die er wat meer problemen mee had. Maar ik deed het ook al jaren.
Toen het Gilan ook gelukt was om zijn boog goed te spannen, ging Halt verder: 'Zoals jullie vast al gezien hebben, is dit geen gewone boog maar een recurveboog. De Temujai zijn de enige strijders die ik ken die hiermee vechten. Van hen heb ik ze ook leren maken.' Toen hij onze vragende gezichten zag, zei hij: 'Dat zijn krijgers uit het Oosten.' Duidelijk.
'Zodra jullie sterker zijn krijgen jullie een grote handboog. Maar nu moeten jullie eerst spieren kweken. Ik weet dat jij gewend bent aan boogschieten Carly, maar hier zit meer trekkracht achter dan achter dat jachtboogje van jou.'
Dat klinkt logisch. Ik trok even onderzoekend aan de pees, en fronste mijn wenkbrauwen toen ik de weerstand voelde. Logisch dat we eerst hiermee oefenen. Handbogen hebben nog meer trekkracht, en die krijg ik echt niet zo naar achter.
Halt wees op een aantal schietschijven die op verschillende afstanden stonden opgesteld. 'Begin maar met oefenen. Heel veel oefenen'
Ik dacht een glimp op te vangen van een gemeen lachje. Ik pakte, net als Gilan, een armbeschermer. We wisten allebei genoeg over boogschieten om te weten wat er gebeurd als je zonder armbeschermer schiet.
Met een zucht trok ik de eerste pijl uit een koker en begon te schieten. Naast me deed Gilan hetzelfde.
'Weten jullie hoe het komt dat Grijze Jagers zulke goede boogschutters zijn?' vroeg Halt. Nu wist ik zeker dat ik een gemeen lachje zag.
Gilan en ik keken elkaar aan en zeiden toen in koor: 'Oefenen, oefenen en nog eens oefenen.'


De Grijze Jager, De Leerlinge Uit Gallica (gaat herschreven worden)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu