Hoofdstuk 1

5.6K 134 10
                                    

Het is koud buiten. Ik ril en trek mijn jas steviger om mij heen. De lichaamstemperatuur van weerwolven ligt hoger dan die van een mens. Helaas, ik ben geen weerwolf. Ja, ik hoor er één te zijn. Maar mensen hebben er voor gezorgd dat het niet meer zo is. Mijn wolf heeft me verlaten. Nog voor ik haar heb ontmoet.
Ik ril nog een keer en kijk de drukke winkelstraat door. Ik hou niet van mensen, maar ik moet bij de bakker zijn. Anders verhonger ik nog. Als ik doorloop probeer ik niemand aan te kraken. Gelukkig valt de drukte vandaag wel mee. Ookal zijn er voor mij doen nog steeds te veel mensen. Ik loop de warme bakker in, en snuif de geur van zoete broodjes op. Ik ruik niet meer als een weerwolf maar de geur van de broodjes is nooit veranderd. 

'Goedendag, waarmee kan je van dienst zijn?' Vraagt een vriendelijke vrouwenstem aan mij.
'Graag twee bruine broden, en een roomsoes.' Het laatste voeg ik er twijfelend aan toe. De vrouw knikt als teken dat ze dat het heeft begrepen. Ze pakt alles wat ik net benoemt heb, en doet het in een plastic zak. Ze hem op de toon bank. 'Dat wordt dan vier euro en vijftig cent.' Ik knik en pak mijn portemonnee. Ik leg het geld op de toonbank. De vrouw glimlach en pakt het geld op. Ik pak het zakje, en zeg 'Prettige dag verder.' 'Van hetzelfde.' Is haar antwoord. Ik stap de bakker uit, en let op dat ik tegen niemand aan bots. Ik loop de winkelstraat uit. Richting het ziekenhuis. Als ik voor de grote deur sta. Ik kijk op mijn telefoon. Ik heb nog kwartier, dus ik ga zitten op het portiek. Ik pak de roomsoes uit de tas. Ik begin er met mijn ogen dicht ervan te genieten.

Zodra ik klaar ben heb ik nog 2 minuten voor mijn afspraak begint. Op een drafje ren ik naar binnen. Ik ken het ziekenhuis op mijn duimpje. Ik heb geen weerwolf snelheid meer dus het duurt iets langer voor ik er ben, maar gelukkig nog net op tijd. Ik duw de deur open. Een vrolijk jongens gezicht kijkt me bezorgt aan. 

'En?' Vraagt hij nieuwsgierig. 'Niemand.' Hij kijkt me teleurgesteld aan. 'Sorry,' ik kijk beschaamd naar de grond. 'Nee, wees niet boos op jezelf.' 'Ben ik wel.' Hij kijkt me bezorgd aan. 'Hoe was je week?' Vraagt hij bezorgd. 'Slecht,' antwoord ik waarheidsgetrouw, 'ik ben bang.' 'Waarvoor?' 'Dat ze terug komen.' 'Ben je er nu wel klaar voor?' 

Ik zucht diep, maar knik. 'Je moet dit nooit aan iemand vertellen.' Hij knikt. 'Chase' Zijn ogen worden groot. Hij wil iets zeggen, maar het lukt hem niet. Ik voel tranen op wellen. 'Ik had het niet moeten zeggen.' Komt mijn mond uit. Terwijl mijn tranen het daglicht zochten. 'Het is goed.' Hij legt een hand op mijn schouder. Domme fout. Meestal een beginners fout. Mijn lichaam begint te schokken. Tranen rollen over mijn wangen. Alles trilt en ik kan niet stoppen. Beelden flitsen voorbij. Ik begin te gillen. Ik hoor Thomas wat rommelen in een laatje. 'Rustig, het is zo weer over.' Ik kan niet rustig worden. Ik kan er niet tegen als mensen mij aanraken. Ik kan niets. Ik voelt een naald in mijn arm komen. Een goedje verspreid zich door mijn lichaam. Mijn lichaam wordt steeds rustiger. Als ik in staat ben om weer te staan, krabbel ik rustig omhoog. 'Ik denk dat we volgende week verder moeten.' Zegt zijn rustige stem. Ik knik.

Ik kalmeer pas echt als ik de frisse buiten lucht in adem. Mijn ogen zijn nog vochtig. Ik wacht vijf minuten voor ik begin met lopen. Voor het donker wil ik thuis zijn. De maan komt op. Nog een paar dagen en dan is het volle maan. Ik kijk aandachtig naar de maan. Ik herinner mij dat ik op de dag van mijn transformatie ook zo naar de hemel keek. Wachtend op dat moment dat ik de stem van mijn wolf zou horen. Dat geluid bleef uit. Tranen wellen weer op en ik loop met haastige pas door. Door het bos is een omweg.  Maar er lopen nooit mensen. Dus ergens was het fijn. Ik zet een snelle pas in. Dat was het enige dat ik echt mis. Het rennen.

Het is me gelukt om voor het donker thuis te komen. Ik pakt de sleutel uit mijn jaszak. Het slot klikt en de deur zwaait open. 'Ik ben thuis.' Roep ik tegen het lege huis. Ik ben pas 17, en toch woon ik op mezelf. Het is in de wolvenwereld best normaal. Daar ben je al van je 16 volwassenen. Ik zit eigenlijk nog vol van die roomsoes. Maar ik dwing mezelf om eten te maken. Een keukenprinses ben ik niet. Ookal woon ik al een paar maanden op mezelf. Gelukkig kan een eitje er wel van af.

Met mijn eitje op mijn schoot, zet ik de tv aan. Er is niet veel interessants op tv. Ik wil net een hap nemen van mijn boterham met ei als de bel gaat. Ik zet mijn bord neer, en sta op. Voor de deur staat een grijze wolf. Ik herken hem als een boodschapper van de Alfa. Ik geef hem een knikje. Hij legt de koker die hij in zijn bek had op mijn deurmat. Hij draait zich weer om, en rent weer terug naar het packhuis. Ik pak de koker op. Waarom zou de Alfa of Luna mij willen berichten? Ergens heb ik een vermoeden. Maar de hoop blijft dat ik het mis heb. Ik draai de dop van de koker. Een sierlijk uitziende brief verschijnt. Ik vouw hem open.

Geachte Mevrouw Mea
U wordt morgenochtend om acht uur bij Luna verwacht.
Er is vernomen dat de toekomstige Alfa en u in het verleden wat gebotst zijn.
Vriendelijke groet Luna.

Ik zucht hard op. Hij zou het aan niemand vertellen. Wat doet hij? Hij vertelt het aan de Luna. Ik loop weer terug naar de woonkamer waar de tv nog steeds vrolijk staat te tetteren. Ik zet hem uit en kijk naar mijn broodje ei. Ik heb geen honger meer. Ik pak mijn bord, en kieper de hele inhoud in de prullenbak. Ik poets mijn tanden en doe mijn pyjama aan. Ik zie  op tegen morgen. Ik weet waar de Luna het over wil hebben en ik kan het niet weigeren. Ik voel me al zenuwachtig bij die gedachte. Ik sta mijn bed in en doe mijn nacht lampje uit. Het was wel goed voor vandaag. 

Ik besta niet | VOLTOOIDWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu