25. Lena

113 21 36
                                    

Om te beginnen: Ik ben niet trots op dit verhaal. Er is maar één iemand die dit eerder zo gehoord heeft. Maar ik wil het je toch vertellen, Fynn. Je hebt recht op de waarheid over wie ik ben, wat ik kan. Dus luister alsjeblieft goed.

Ik was zes toen ik erachter kwam dat ik niet normaal was.

Mijn buurjongetje, Cédric de Wilde, was weer boos op me. Ik wist niet waarom, maar dat deed er niet toe. Hij had geen reden nodig. Hij was gewoon altijd boos op me. Wat ik ook deed.

Hij was al acht, dus was hij groter en sterker dan ik. Daar maakte hij gebruik van, hij sloeg me altijd in elkaar. Rennen kon ook niet, want hij was sneller dan ik. En als ik rende, sloeg hij daarna alleen maar harder. Op een gegeven moment leerde ik het af, wachtte ik gewoon op de klappen. Ik deed nooit iets terug, te bang dat hij dan nog bozer zou worden.

Maar op een dag kwam daar een einde aan.

Ik hield van kattekwaad, zoals alle zesjarigen, toch? Ik vond het leuk om dingen te doen die eigenlijk niet mochten. Stiekem peper in de zoutpot doen, appels stelen van de buren, of dieren aan hun staart trekken. Dat laatste nu niet meer trouwens. Nu hou ik heel veel van dieren.

Op die ene dag besloot ik Cédric terug te pakken. Het leek me een goed plan om eieren van zijn vader te stelen. Dat zou ze leren! Ik stond op nog voor de haan kraaide. Met een emmer liep ik naar de kippenren van de De Wildes. Zo stil mogelijk plukte ik alle eieren onder de kippen vandaan. Ik had er wel twintig. Alles ging perfect, tot ik struikelde over de drempel van de ren. De emmer viel en alle eieren gingen kapot. Nog steeds snap ik niet hoe, maar Cédric was er—haha—als de kippen bij. Alsof hij me om het hoekje opgewacht had.

Deze keer wachtte ik niet af. Ik was te ver gegaan, dat wist ik. Hij zou me hard aanpakken. Mijn enige kans om geen blauw oog te krijgen, was rennen. Ik zette het op een lopen. Daar had Cédric niet op gerekend. Hij sliep nog half, dus hij reageerde sloom. Zo kreeg ik een kleine voorsprong. Voor het eerst dacht ik dat sneller was, maar toen sloeg het noodlot toe.

Opnieuw struikelde ik. Deze keer over een loszittende plank van de trap naar ons huis. Terwijl ik op de grond lag, keek ik om. Mijn hart bonkte in mijn keel. Het bloed steeg naar mijn hoofd. Cédric was woest, nog meer dan normaal. Zijn gezicht was paars. Hij was alle zelfbeheersing kwijt. Wie weet wat hij met me ging doen. Nog twee tellen en hij zou bij me zijn. Ik zou nooit weg kunnen komen, dus dook ik in elkaar om de klap op te vangen.

Maar de klap kwam er niet. In plaats daarvan hoorde ik alleen een schreeuw: 'Kom terug!' 

Ik kon mijn oren niet geloven. Ik zat recht voor hem, nog geen twee meter verderop. Maar hij sloeg niet op me in. Hij keek alleen verdwaasd om zich heen. Alsof hij me aan het zoeken was.

Terwijl ik probeerde te begrijpen wat er aan de hand was, brieste hij nog een keer. 'Kom terug! Of ik zeg tegen je pappie dat je een dief bent.'

Een lachend geluid ontsnapte uit mijn mond. Ik was twee keer zo bang voor hem als voor papa. Dat dreigement deed me niks.

Meteen richtte hij zijn gezicht op mij. Hij had me weer gevonden.

'Dacht het niet!' riep ik naar hem.

Wat er daarna gebeurde was het grappigste dat ik ooit gezien had. Hij viel achterover, langs de trap naar beneden. In het zachte zand bleef hij liggen. Zijn boze houding maakte plaats voor angst. Zijn wenkbrauwen vormden één grote rimpel, en zijn mond stond wagenwijd open. 'Ik zet het je betaald,' zei hij nu, maar het maakte geen indruk. Hij klonk alsof hij het schaap was en ik de wolf. 

Hij was bang voor me, maar waarom?

Ik keek naar mezelf en snapte wat hem bezielde. In plaats van mijn jurkje en mijn benen, zag ik planken. Ik was er nog wel, maar toch ook niet.

Ik was onzichtbaar geworden.

Een gevoel van onoverwinnelijkheid vulde me. Voor even vergat ik de verbazing. Na al dat pesten had ik nu eindelijk de kans om iets terug te doen. Mijn angst voor Cédric was weg. Als ik onzichtbaar kon worden, kon hij me niks doen. Dus kon ik veilig wraak nemen.

Ik trok een losse plank uit de trap en liep naar beneden. Hij zag natuurlijk alleen de zwevende plank, niet mij. Waarschijnlijk dacht hij dat een geest boos op hem was. Hoe dichterbij ik kwam, hoe banger hij leek te worden. Toen ik de plank boven hem optilde, stroomden de tranen over zijn wangen. Nu was hij degene die ervandoor rende.

'Laat het meisje met rust!' riep ik met mijn meest spookachtige stem. Ik achtervolgde hem tot hij van ons erf af was. Daarna liet ik hem met rust.

Terwijl ik terugliep naar de boerderij werd ik weer zichtbaar. Niet geleidelijk, maar in één keer. Poef. Lena was er weer.

Er klonk een luide knal. Toen ik keek naar het geluid, zag ik papa in de deuropening staan. Hij had de deur blijkbaar hard open geslagen. 'Wat is er aan de hand?' vroeg hij. 'Allemachtig, wat ben je vroeg wakker.'

Even was ik bang dat hij weer boos zou worden. Dat deed hij vaker. Begrijp me niet verkeerd, hij was lief. Ik vond hem aardig. Maar hij had wel woedeproblemen en stiekem was ik best bang voor hem.

Gelukkig was dat niet het geval. 'Kom snel naar binnen meisje, dadelijk krijg je het koud.'

Opgelucht deed ik wat hij zei. Zo te horen had hij niets in de gaten. Hij had mijn krachten niet opgemerkt, hoe weinig controle ik ook over ze had.

***

Maar het bleef helaas niet zonder staartje. Wat er was gebeurd, verspreidde zich als lopend vuurtje door het dorp. Cédric had iedereen verteld hoe verschrikkelijk ik wel niet was.

Heks, zeiden de anderen kinderen als ze me nawezen. Of toverkol, of feeks. Zelfs de volwassenen ontweken mijn blik.

Ik was al nooit zo populair, maar dit was nog erger. Iedereen haatte me. Behalve mijn pleegouders en Aafje dan. Mijn pleegouders omdat ze niet geloofden dat ik een heks was, Aafje omdat ze van me hield.

Na een tijdje werd het minder. Ik kreeg mijn onzichtbaarheid onder controle. Langzaam kwam ik erachter dat ik onzichtbaar werd als ik bang was. Dus zorgde ik ervoor dat ik niet bang werd in de buurt van mensen. Ze vergaten dat ik een 'heks' was, en na drie lange jaren werd mijn leven weer normaal.

Natuurlijk was ook dat me niet lang gegund. Op de dag van mijn negende verjaardag verdween ik. Recht voor de ogen van mama. Ze had zich niet laten overtuigen door de roddels, maar nu wist ze genoeg. Ik was een heks, in haar ogen. Een duivels wezen. 

Hoe veel ze ook van me hield, ze wilde me niet langer houden. Ze overtuigde papa. Een dag later werd ik naar het weeshuis gebracht.

Dat is waarom ik niemand vertel over mijn krachten, behalve jou nu. Mensen haten me ervoor. Behalve Aafje wordt iedereen er bang van.

Het spijt me, Fynn, oprecht. Ik hoop dat je me begrijpt.

----------

Awh, arme Lena :( Ik ben me tijdens dit hoofdstuk ook iets te veel gaan inleven, oeps. Ik werd er bijna verdrietig van bij het schrijven ;p

Ik probeer voor mezelf om Lena duidelijk een andere stem te geven dan Fynn. Ze praat als het goed is.. simpeler. Komt dat inderdaad zo over? Vinden jullie Lena's manier van praten fijn en geloofwaardig, of denken jullie dat er iets is dat ik beter anders kan doen?

Het geheimWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu