deel 13

439 17 0
                                    

Het boek vechtlust van Lisa hoofdstuk 13 gevoel en dat soort zaken

Mijn hand tintelde, ik hoorde hoe de secondewijzer tikte. Stilte, doodse stilte. De dokter kwam binnen, kort stonden we op en gaven elkaar een hand. Haar hand zo koud als dat van een lijk. Ik keek haar aan, hoorde niets anders dan het getik van de klok. Wolfs legde zijn hand op mijn knie en wreef erover. Het liet me net zo koud als de hand van de dokter. Ze schudde haar hoofd, ze praatte, maar ik verstond er niets van. Met alleen nog het geluid van de klok op de achtergrond. Seconden werden minuten en ik kon niets anders doen dan voor me uitstaren en luisteren naar het getik. De dokter stond weer op, het had zeker niet langer dan een kwartier geduurd en ik voelde hoe Wolfs mijn een knuffel gaf. Ik was nog steeds stil, voelde niets, hoorde alleen het getik. Verdoofd. Zelfs het tintelende gevoel in mijn hand was gestopt op het moment dat de dokter haar hoofd had geschud. Ik voelde hoe mijn schouder nat was, Wolfs huilde, alsof er een kraan was opgezet stroomde zijn tranen over zijn wangen op mijn shirt. Het deed me niets, niets deed me meer wat. Het feit dat de zon buiten scheen deed me niets, het feit dat die irritante klok nog steeds tikte deed me niets en het feit dat Wolfs als een klein kind op mijn schouder uithuilde, deed me evenmin iets. Praktisch gezien was ik al dood, nog voor mijn hart er werkelijk mee ophield. Op het moment dat de dokter haar hoofd had geschud had ze mijn doodvonnis ondertekend. Niets gelukkig worden met Wolfs, niets oud worden, niets kinderen, boek of 101 dingen die we wilde doen. Nee. Dit was het dan, vanaf nu was ik op sterven na dood. Vermoord door de worden van een arts. ‘Kom Eef, we gaan.’ Ik hoorde iets anders dan het getik. De trillende stem van een man die ik eigenlijk niet kende; een gebroken man. Ik stond op, had mijn jas in al die tijd niet uitgedaan, en verliet nog even verdoofd het ziekenhuis. We stapte in de auto en spraken tijdens de hele rit naar huis geen woord tegen elkaar. 

In De Ponti aangekomen en zittend op de stoel aan de tafel waar Wolfs en ik al avonden lang hadden gepraat, begon ik langzaam aan weer te voelen. Wolfs zette een glas chocomel voor me neer en legde kort zijn hand op mijn schouder. ‘Ik ga even douchen.’ zei hij, maar ik wist zeker dat hij alleen maar ging douchen zodat ik hem niet opnieuw hoefde te zien huilen. Ik kon het niet eens, mijn tranen waren al verdwenen, op. Ik dacht na over het gesprek, ik had er niets van mee gekregen. Hoe lang had ik nog en wat werd er nu van mij verwacht? Het voelde alsof ik thuis zat te wachten tot de dood aan mijn deur kwam. Tring, de bel, ik open doen. Een man in een zwarte cape en een zeis. ‘Mevrouwtje, loopt u even met me mee?’ ‘Oh ja, wacht even, dan pak ik mijn jas.’ En dan de begrafenis, zou ik die zelf moeten regelen? Een binnen pretje. Expres iedereen een hele cd lang naar Frans Bauer laten luisteren. Ach, misschien had het ook wel zijn positieve kanten. Ik hoefde geen naalden meer in mijn arm, geen tien dagen in het ziekenhuis liggen en vanaf nu kon ik gaan en staan waar ik wou.
Ik hoorde de treden kraken en merkte dat Wolfs onderaan de trap stond, zijn ogen rood van het huilen. Ik stond op, voorzichtig, keek hem doordringend aan. Daarna gaf ik hem een kus op zijn mond. Ik moest iets voelen, verdomme. Iets. Ik wilde niet sterven als een ongevoelig persoon. Hij wreef met zijn hand over mijn wang en pakte mijn kin zachtjes beet. Hij gaf mij een kus op mijn voorhoofd. Nee, niet doen, niet doen alsof ik al dood ben. Laat me iets voelen, laat me leven. Ik pakte zijn schouders beet en wreef over zijn bovenarmen. Kus me. Ik smeekte het bijna met mijn ogen. 
Mijn handen gingen nu over zijn borst. Langzaam maakte ik het bovenste knoopje van zijn blouse los en kuste zijn hals. Zijn handen gleden nu over mijn rug naar beneden. “Wees niet bang, ik breek niet. Ga door.” was het enige dat ik kon denken. Hij trok mijn shirt naar boven en ik hief mijn armen omhoog, zodat hij mijn shirt volledig uit kon doen. Ik kuste nu hevig zijn nek en ging langzaam naar beneden, met mijn handen probeerde ik vlug de knoopjes van zijn blouse open te maken. Hij trok zijn blouse uit en drukte zijn ontblote bovenlichaam tegen het mijne. Nu was het zijn beurt om mijn hals te kussen, mijn schouders, mijn borsten. Voorzichtig legde hij mij op de koude keukenvloer neer. Het maakte niet uit, ik wilde voelen, ik wilde laten zien dat ik nog leefde. Zijn lichaam drukte tegen mij aan en we zoenden, niet even kort, maar uitgebreid en wild. Als beesten. Zoals ik haatte eigenlijk, maar hoe meer ik besefte dat ik dood ging, des te wilder ik wilde dat het eraan toe ging.

Bezweet lagen we nog steeds op de koude keukenvloer. Nog steeds hadden we geen woord gewisseld, alleen gestaard naar het plafond. We waren moe, maar voldoen, en dat mocht verkeerd worden opgevat. Zijn vingers tintelden nog zachtjes over mijn arm heen en ik kroelde door zijn borsthaar. Uit het niets begon ik te lachen. Waarschijnlijk omdat ik besefte dat er niets te lachen viel. 
‘Misschien is het verstandig als jij je pistool gaat halen uit je locker.’ sprak ik serieus. Wolfs ging iets rechter op zitten. ‘Waarom?’ ‘Ik ga niet zitten wachten, Wolfs. Ik wil dood. Vandaag nog.’

Flikkenforum (Flikken maastricht )Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu