deel 6

546 16 0
                                    

het boek vechtlust van Lisa hoofdstuk 6 de waarheid onder ogen

De Ponti was donker. Het was nacht en ik was mijn bed uitgekropen. Op mijn tenen was ik langs de kamer van Wolfs gelopen en was ik voorzichtig de trap afgelopen, de derde tree van boven overgeslagen, want deze kraakte. Het was nergens voor nodig, dat Wolfs wist dat ik beneden zat, met mijn benen opgetrokken, huilend. Emoties, emoties en nog meer emoties. Ik veegde wat tranen af aan de mouwen van mijn te grote nachthemd, daarna staarde ik nog wat in het duister.
‘Wat zit jij in het donker?’ De warme stem van Wolfs gonsde door de lege keuken. Ik wiegde mezelf wat heen en weer. ‘Wil je wat drinken? Ik maak wel even een warme kop melk voor je.’ Ik bedankte hem. Hij zette de melk voor mij neer en ging naast me zitten. Zijn ogen gleden over mijn lichaam.
‘Je bent hier niet zomaar aan het piekeren, is het wel? Je zat hier vaak toen Frank net was overleden.’ Ik schrok, hoe wist Wolfs dat? Hij las mijn gedachten. ‘Ik slaap licht. En ik ben niet achterlijk, Eef, er is iets met je. Mijn gevoelens zeggen dat het iets met de test van de bedrijfsarts te maken heeft.’ Die vaderlijke toon, die alwetendheid. Moest ik boos worden, moest ik hem alles opbiechten? Ik besloot te zwijgen en bleef voor me uit staren. Wolfs begreep de hint, maar bleef zelf ook zitten. Het enige wat hij deed was staren. Staren, in de hoop dat hij kon zien wat er mis was, wat ik voor hem verborgen hield. Mijn geheim.
‘Eigenlijk hebben we het best goed voor elkaar, vind je ook niet?’ roeg hij uit het niets. ‘We hebben De Ponti, we hebben Maastricht, we hebben een leuke baan… En uiteraard elkaar.’ Ik knikte. Wolfs probeerde me een schuldgevoel te geven en het werkte nog ook. Ik pakte de warme mok en nam een klein slokje van de melk. 
‘Ik zou hier nachtenlang kunnen zitten.’ bekende ik. ‘Ik ook.’ was het antwoord van Wolfs. Weer zwegen we. Ik voelde hoe hij mijn hand pakte en er zachtjes over wreef. Hoe zachtjes hij ook wreef, ik kreeg pijn. Alsof hij met een hamer op mijn hand sloeg. Van schrik gooide ik de mok met melk over de tafel. Wolfs sprong op en pakte vlug een theedoek om over de melk heen te leggen.
‘Maakt niet uit,’ zei hij geruststellend. Ik raakte in paniek.
‘Het maakt wél uit, Wolfs. WEL. Het is verschrikkelijk.’ riep ik vol ongeloof. Ik sprong op van de stoel en liep ijsberend door de keuken. Wolfs liep naar me toen en wilde me omhelzen, maar ik duwde hem weg. ‘Niet doen!’
‘Rustig maar, rustig. Het is goed. Stil maar.’ suste hij. Opnieuw sloeg hij zijn armen om me heen en hij kuste mijn voorhoofd. ‘Heb je pijn?’ Vroeg hij toen hij zag hoe ik naar mijn hand greep.
‘Ik ben niet eerlijk geweest, Wolfs, ik heb gelogen.’ Hij pakte mijn gezicht en keek me recht in de ogen aan.
‘Wat het ook is, je staat er niet alleen voor.’ Dezelfde vaderlijke toon als zojuist.
‘Ik ga niet op vakantie. Ik moet tien dagen in het ziekenhuis liggen.’ Zijn blik veranderde, bezorgd. Zijn ogen werden groter en ik voelde hoe hij zachtjes stond te trillen. Die blik. Ik had deze blik nog nooit bij Wolfs gezien. Hij was nerveus en dat was al helemaal niets voor hem. Ik zag hoe hij slikte en daarna opende hij zijn mond. Er kwam geen geluid uit, volledige verbazing.
‘Ik heb kanker, Wolfs, leukemie.’ Het was de eerste keer dat ik het uitsprak, dat ik het toegaf. Ik had kanker, ja, en dat ging niet met één of twee paracetamolletjes verdwijnen. Ik wist niet zo goed wat ik precies van Wolfs verwacht had. Waarschijnlijk weer een vaderlijke preek dat ik eerlijk had moeten zijn, hem gelijk op de hoogte had moeten brengen. Misschien had ik verwacht dat hij mij in zijn armen zou nemen, de hele avond met mij in deze keuken zou blijven staan, zeggend dat het wel weer goed kwam. Ik had genoeg scenario’s uitgedacht hoe hij zou reageren, maar deze had ik niet zien aankomen. Zijn ogen bleven groot, zijn lichaam bleef trillen en zijn handen die eerst nog op mijn gezicht rusten, gingen nu naar zijn mond. Hij zweeg, enkele minuten lang zweeg hij. “Zeg dan verdomme iets.” dacht ik nog. Ik zag zijn ogen vullen met tranen, nog nooit in mijn leven had ik Wolfs echt zien huilen. ‘Ga anders even zitten.’ zei ik ongemakkelijk tegen hem. Mijn stem leek de roes waarin hij verkeerde te doorbreken en ik voelde hoe hij opnieuw zijn armen om mij heen sloeg, dit keer sterker dan ooit. Het was geen tedere knuffel, het was een knuffel die bedoeld was mij kracht te geven. Hoewel de kracht van zijn knuffel het gevoel gaf dat alle botten in mijn lichaam braken, liet ik het over me heen komen.
‘Wij gaan hier samen doorheen komen..’ fluisterde hij in mijn oor ‘..jij en ik.’

Flikkenforum (Flikken maastricht )Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu