Hoofdstuk 4

416 33 3
                                    

Thomas POV

Ik word wakker op de schouder van Jort. De schelle stem van een van de agenten die met ons mee is gevlogen roept in het Engels dat we er zijn. Terug in Nederland. We zijn niet de enige die met dit vliegtuig reizen. Het vliegtuig van de Portugese Politie. Er zijn meerdere Nederlandse jongeren die hier zitten. Niet vreemd, Albufera, daar ben je soms je leven niet zeker. Ondanks alle vreugde die het eiland heeft door de feestjes die er worden gegeven, zit er ook een donkerdere kant aan. Een kant die we gister mee hebben gemaakt. Mijn polsen doen pijn van de metalen boeien die ik al de hele reis om heb. We worden een voor een aan onze arm opgetrokken uit onze stoelen en mee naar buiten genomen. Buiten staan er een aantal politie bussen, en daarvoor? Heel erg veel agenten. Nederlandse agenten. De mannen die mijn vaders het liefst vermijden waar ze maar komen. Ondanks dat ze niets fout doen, ze hebben er toch altijd een naar gevoel bij. Dat is ook exact de reden waarom ik dat ook heb. Politie betekend slechte dingen. De agenten nemen ons over en begeleiden ons naar de bussen. Ik kom dit keer met Lucas te zitten. Hij geeft me een kleine glimlach als geruststelling, ondanks dat dat me alles behalve rustig maakt. De deuren worden met een klap dicht gemaakt, en het donkere glas zegt me dat in ieder geval niemand van buiten kan zien wat er gebeurd. Ik zie naast ons de deuren van de andere bus ook dicht gaan. Die waar Casper en Jort in zitten.

Lucas schraapt zijn keel. 'Meneer?' Vraagt hij op zijn meest vriendelijke toon. De man op de bijrijders stoel is even stil, terwijl hij bezig is met iets, maar tilt dan toch zijn hoofd op. 'Ja' zegt hij toonloos. 'Mag ik vragen waar we heen gaan?' Vraagt Lucas poeslief. Hij weet in iedergeval wel hoe hij het best met deze mensen kan praten, in tegenstelling tot iemand die in de bus naast ons zit. Tot grote verbazing geeft de man antwoord. 'Dat mag. We brengen jullie naar de PI in Utrecht, waar jullie zullen verblijven tot al het bewijs is verzameld en de berechting zal plaatsvinden'. Lucas zijn gezicht vertrekt en hij kijkt me met grote ogen aan. Vragend kijk ik hem aan. Ja, het is schrikken dat we naar een daadwerkelijke gevangenis moeten, maar Lucas kijkt alsof hij zojuist het doodvonnis heeft gekregen.

3 minuten later weet ik in ieder geval wel dat ik dat niet aan hem kan vragen zolang we in deze bus zitten, want we mogen absoluut niet met elkaar praten hier. Daarom zucht ik diep uit, leg ik mijn hoofd tegen de hoofdsteun en staar ik uit het raam. Ik ben misselijk. Gespannen voor wat er zal gebeuren. Waar we terecht komen. Hoe het daar is. Zo erg als de cel in Spanje zal het niet zijn, maar het blijft wel een gevangenis waar we heen gaan. En hoelang zullen we daar moeten blijven? Hoelang zal het duren voor ik mijn vaders weer zal zien? En mama? Zal ze teleurgesteld zijn? Nog teleurgestelder dan ze al was? Wat zou er gebeurd zijn? Waarvoor zullen we berecht worden? De vragen vliegen door mijn hoofd. Vragen waarvan een aantal in iedergeval zometeen beantwoord zullen worden.

De bussen rijden achter elkaar door een poort. Een poort van een dikke muur met een gracht eromheen. De poort sluit achter ons ook weer, en de bussen komen tot stilstand. Ik kijk naar Lucas, die even zijn lippen op elkaar drukt en me net zo onwetend aan kijkt. De deuren gaan open. Ik word vast gepakt aan mijn arm. Naast me zie ik dat bij Jort hetzelfde word gedaan. Bij Casper houden twee agenten hem vast. Waarschijnlijk door zijn onbehoorlijke gedrag bij de politie in Portugal en zijn brutale opmerkingen in het vliegtuig.

Achter elkaar worden we naar binnen geleid. De duim van de agent die me vastheeft steekt zo hard in mijn arm dat ik vermoed er een blauwe plek aan over te zullen houden. Ik kijk naar Casper die naast me loopt. Aan alles kan je zien dat hij kookt van woede. Maar hij houdt zich rustig. Hij is van ons allemaal wel de meest agressieve, en dat zou je niet zeggen als je hem ziet op het eerste gezicht. De jongen is zeker wel de leukste thuis, neemt niets serieus en maakt altijd overal een grapje van. Maar als het er op aankomt is hij de eerste die een klap uitdeelt.

Ik zou niet eens durven. Ik ben, als ik geen drank op heb, iemand die meer op de achtergrond is. Al heb ik de Brabandse genen van mijn vader, die net als Casper wel snel zijn bek open trekt, ben ik meer een rustig type als mijn andere vader, van wie ik geen enkel gen, maar een hoop gedragskenmerken heb geërfd. Mijn zusje daarentegen is een luidruchtig type die altijd overal een show van maakt. Een echte entertainer. In principe lijken we daarin ook niet echt op elkaar. Behalve als we een paar drankjes op hebben. Dan komt de echte Brabander in mij omhoog en heb ik geen rem meer. Maar op dit moment ben ik zo nuchter als wat, en zou ik geen enkele afwijkende beweging durven te maken.

We staan voor een balie met een kantoor er achter. Een man van rond de 40 kijkt op en gaat staan. Hij komt achter de balie vandaan. 'Goedemiddag heren' zegt hij. 'Goedemiddag Meneer Steeg, wij komen deze 4 verdachte gedetineerden hier brengen, als het goed is staan ze in het systeem' zegt een van de agenten die mee is. 'Klopt klopt, ik had het gelezen, dit zijn de jongens van Albufera toch?' Vraagt hij. 'Inderdaad' zegt de agent. 'Goed, volg mij maar' zegt hij. We lopen door een deur waar een scanner staat waar we allemaal doorheen moeten lopen. De man die dus Meneer Steeg heet geeft ons allemaal een stapel kleding. 'Deze graag aantrekken en jullie kleding aan mij geven, geen zorgen je krijgt het terug' zegt hij. Ik knik en loop naar het kamertje waar hij tijdens zijn woorden naar wees. Casper daarentegen kijkt de man woedend aan. 'En wat nou als ik dat niet wil?' Vraagt hij. Meneer Steeg schiet in de lach. Verbaast kijkt Casper hem aan. 'Ga nou maar, anders moeten deze agenten jou omkleden' zegt hij. Casper zucht en besluit dan dat het toch maar beter is om gewoon het maar zelf te doen. Lucas en Jort staan zich al om te kleden in de ruimte. 'Toch maar wel Cas?' Zegt Jort spottend. 'Ja, had niet zo'n zin om weer de vloer te kussen' zegt hij. 'Die mongool lachte je gewoon uit, ik had 'm wat gedaan' zegt Jort. Jort, grote bek, maar als het er op aan komt doet hij je niks. Hij is zo'n klein hondje dat hard blaft maar nooit bijt, hij ziet er ook absoluut niet angstaanjagend uit. 'Jij wel weer Jort' zegt Lucas zacht lachend. Lucas daarentegen is precies een grote hond. Een jongen met een spiermassa van jewelste en een beginnende baard die je doet denken dat hij je met een klap het ziekenhuis in heeft, maar hij is de lieve knuffelbeer die geen kwaad woord over zijn lippen zal krijgen.

Tot je vrij bent II: zo vader, zo zoon Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu