Hoofdstuk 20

297 18 0
                                    

Thomas Pov

Alle 4 zitten we zwijgend aan tafel. Lucas, Jort en ik met een bezorgde blik. Casper met een blik die lijkt te vertellen dat al het leven dat in de jongen zat er uit is gehaald. 'Hey Cas' zeg ik zacht. Hij beweegt niet en blijft voor zich uit kijken naar de tafel. Het is bijna alsof hij zelfs niet eens ademt. Hopend op wat versterking in mijn poging om te praten met Casper kijk ik naar Lucas en Jort. Maar geen van beide durft wat te zeggen. 'Waarom- euh...'. Ik durf de woorden niet eens uit te spreken. Casper haalt diep adem. Verwachtingsvol sluit ik mijn mond, wachtend op wat hij zal gaan zeggen. Maar er komt niets. Geen enkel woord komt over zijn lippen. Zijn ogen maken geen enkel contact met die van ons, wanneer hij zijn lepel oppakt om een hap van de bijna koude rijst met bonen te nemen. Waarom zegt hij niks? Wat is er gebeurd met hem?

Als er iemand is die altijd praat is het Casper. Casper die het niks kan schelen. Casper die altijd zijn woordje klaar heeft. Casper die van een valpartij met de fiets over een steen een auto ongeluk met 3 doden kan maken. En op dit moment had ik liever een piratenverhaal over de hele ME die moest uitrukken voor hem en hij 4 agenten in elkaar sloeg. Liever dan dit. Liever dan niks. Want als Casper niks zegt, dan heeft deze korte middag iets met hem gedaan dat onomkeerbaar is.

Verbijsterd kijk ik naar mijn eigen bord, waarna ik besluit zelf dan ook maar een hap te nemen. Het gaat lastiger dan ik dacht. Zodra ik naar de hap op mijn lepel kijk, lijkt deze 10 keer zo groot als hoe groot ik dacht dat hij was. Ik kieper de lepel leeg, en pak opnieuw een schep rijst. Maar ook deze hap lijkt veel te groot. Als ik het zie voel ik mezelf gewoon al vol zitten. Ik slik en adem diep uit. Er ontstaat een misselijk gevoel in mijn buik. Een misselijk gevoel alsof ik al 20 borden rijst en bonen heb gegeten. Ik probeer het misselijke gevoel letterlijk weg te blazen, maar telkens als ik weer naar mijn bord kijk, komt het terug.

'Tom? Alles goed?' Vraagt Lucas. Ik kijk op en zie zijn zachte groene ogen bezorgd naar me kijken. 'Misselijk' breng ik als enige uit. 'Misschien moet je dan juist even wat eten, al die spanning maakt je moe en eten zal je wat energie geven' zegt Lucas wijs. Ik knik. Hij zal vast gelijk hebben. Het is de spanning die me misselijk maakt. Het zit in mijn hoofd dat het voelt alsof ik geen honger heb, dat is niet de werkelijkheid. Ik pak mijn lepel weer op en schep opnieuw een hap op. Ik breng hem langzaam naar mijn mond. De rijstkorrels lijken letterlijk te dansen voor mijn ogen, ik word er duizelig van.

Met een enorme tegenzin steek ik de hap toch in mijn mond. Ik begin te kauwen, maar de hap lijkt niet kleiner te worden. Eerder groter. Ik blijf kauwen, maar de neiging om alles terug op mijn bord te spugen wordt steeds groter. Maar dat mag ik niet doen. Nee, ik moet het doorslikken. Ik moet iets te eten hebben gehad. Met alles wat ik in me heb, probeer ik de hap door te slikken. Ik voel het eten in mijn buik aankomen en zucht even, opgelucht. Maar het voelt alles behalve goed. Het misselijke gevoel komt terug, erger dan hiervoor. Ik voel mezelf warm worden. Het zweet breekt me uit en paniekerig kijk ik naar Lucas waarna ik mijn hand voor mijn mond sla. Ik moet hier weg.

Ik sta onhandig op van de tafel en ren richting de deur naar de gang. Meneer Steeg staat naast de deur, en kijkt me vreemd aan. Ik heb geen tijd om een uitleg te doen, en ren langs hem naar de cel waar intussen al mijn spullen staan. Ik trek de deur van de badkamer open, die met een klap tegen de haakse muur aan knalt. Nog net optijd kan ik mezelf boven de wc krijgen voordat alles wat er in mijn maag zat erin beland. Hijgend hang ik boven de wc. De tranen die in mijn ogen stonden, door de paniek, inspanning en ongelofelijke smerige smaak, lopen nu over mijn wangen.

Ik hoor voetstappen dichterbij komen, waarna er een hand zacht over mijn rug wrijft. 'Niet schrikken, ik ben het maar'. De rustige stem van Meneer Steeg galmt door de kleine badkamer. Langzaam kom ik overeind. Er wordt me een wc papiertje aangereikt, om mijn mond mee af te vegen, die ik dan ook dankbaar aanneem. Ik gooi hem weg in de wc waarna ik doorspoel. Dan kijk ik weer op. 'Water?' Mijn ogen gaan van de vriendelijke blik van Meneer Steeg naar het bekertje water dat hij me aanreikt. Een bekertje dat hier niet stond. Hoe is hij zo voorbereid? Alsof hij al wist wat er aan de hand was. Ik knik langzaam en neem het bekertje aan, die ik gelijk tegen mijn lippen zet om een paar slokken te nemen. En het voelt goed. De koude vloeistof door mijn brandende keel. Het voelt even alsof alles beter is nu.

'Kom even zitten' zegt Meneer Steeg die zich al naar de deur omdraait. Stil loop ik achter hem aan, het bekertje nog tussen mijn vingers. Meneer Steeg gaat op het kleine bankje zitten in het stukje 'woonkamer'. Een plek die ik nog amper heb bekeken sinds we hier zijn. Ik heb er de tijd nog niet voor gehad. Al zal dat vast wel veranderen. Ik ga voorzichtig naast hem zitten. Er lopen rillingen over mijn lijf en ik krijg het koud. En het is hier niet eens koud. Het is verdomme midden in de zomer. Toch voel ik kippenvel opkomen en spannen mijn spieren zich aan. Alsof ik koorts heb. Misschien is dat het wel. 'Heb je dit vaker?'. De vraag van Meneer Steeg klinkt niet nors of geïrriteerd, maar juist kalm en geïnteresseerd. 'Euh, niet perse...' begin ik. 'Nee eigenlijk nooit zelfs'. Ik ben eigenlijk nooit ziek. De laatste keer dat ik me kan herinneren is al wel een paar jaar geleden. 'Hmm'. Ik draai langzaam mijn hoofd richting Meneer Steeg. Hij lijkt even na te denken.

'Het is niet vreemd, laat ik dat voorop stellen. Zoveel dingen die in een paar dagen gebeuren. Zoveel spanning. Zoveel dingen om over na te denken. Soms uit zich dat in ziek worden. Maar beloof me wel dat als dit vaker gebeurd, of langer aanhoudt, en met name tijdens het eten, dat je het dan meldt'. Meneer Steeg kijkt me met een serieuze blik aan, alsof hij wil benadrukken hoe belangrijk de woorden zijn die hij zojuist heeft gesproken. Langzaam knik ik. 'Ja... nee ja dat is goed, dat zal ik doen' zeg ik. Ik glimlach even, maar de spieren die zich door de kou nogsteeds aanspannen maken dat lastig. 'Je hebt het koud hm?' Meneer Steeg legt even een hand op mijn schouder, waarna hij opstaat. 'Wat dacht je van een lekkere kop soep, en vanavond optijd slapen' zegt hij waarna hij zijn hand uitreikt om me te helpen opstaan. Ik pak zijn hand aan en knik dankbaar. Een kop warme soep, daar heb ik op dit moment wel behoefte aan. Maar of het optijd slapen gaat lukken, terwijl Casper in dezelfde kamer ligt, dat weet ik nog niet.

Tot je vrij bent II: zo vader, zo zoon Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu