Hoofdstuk 19

337 23 1
                                    

Casper Pov

Verveeld zit ik achterin de bus. De bomen langs de snelweg schieten langs ons. Ik ken deze weg goed. Ik heb er al wel duizend keer over heen gereden, met wie dan ook achter het stuur. Het is de weg van Utrecht richting Gouda, de plek waar mijn huis staat. De cipiers die voorin zitten zijn druk over en weer aan het praten door portofoons, maar ik heb me afgesloten daarvan. Ik zit meer in mijn gedachten, een beetje een liedje te herhalen in mijn hoofd. Af en toe gaan mijn gedachten naar de realiteit, en realiseer ik me waar ik naar onderweg ben, en wat er aan de hand is, maar dat druk ik snel weer naar de achtergrond. Geen zin om me daar druk over te maken, zolang ik hier zit kan ik niks doen, en zou er dus ook niks kunnen zijn om me druk over te maken. Zorgen zijn voor later.

Ineens draait een van de cipiers zich naar me om en noemt mijn naam. 'Meneer ter Reegen'. Ik kijk op. 'Hm?' Vraag ik. 'Wat zegt u' verbetert hij streng. 'Tss, zeg nou maar wat er is' zeg ik. Ik zie hem even geïrriteerd worden, maar hij lijkt zich snel te herpakken, en kijkt me weer zorgelijk aan. 'Als we zo bij uw huis zijn moet u goed naar ons luisteren, en onze opdrachten opvolgen. Het is voor uw eigen veiligheid' zegt hij. 'Bedreigt u me nu?' Zeg ik lachend. Hij sluit zijn mond, drukt zijn lippen op elkaar en schud zijn hoofd. 'U ziet vanzelf waarom' zegt hij dan en hij draait zich weer om. Verbaast kijk ik weer uit het raam. Een nieuwe vraag om over na te denken. Wat zou dat dan zijn? Ik raak nu toch lichtelijk benieuwd hoor.

Wanneer we de afslag naar Gouda nemen en daar de hoofdweg op draaien, hoor ik sirenes. Ik zie een politieauto met sirenes en zwaailichten langs rijden. Ik kijk er een beetje naar en wacht tot hij met een rotgang de weg over zal rijden naar welk ongeval dan ook, en ben dan ook verbaast wanneer de auto voor ons gaat rijden en zijn lichten uit gaan en sirenes stoppen. Gebeurd het dan voor ons daar waar hij naar omweg was? Maar nee, er rijdt geen enkele auto voor ons. Tot aan mijn straat rijdt de politieauto nogsteeds voor ons. Er komt nu ook een aan de linker kant rijden en een aan de rechterkant. Ik begin nu langzaamaan zenuwachtig te worden, als ik me besef dat die politie auto's hier rijden omdat wij hier rijden. Is er dan zoveel beveiliging voor mij nodig? Ik heb misschien gevochten maar ik ben geen zwaar crimineel ofzo.

Wanneer we bij de oprit aankomen, hou ik mijn adem in en begin ik te begrijpen waar de politie daadwerkelijk voor is. Op de oprit staan tientallen journalisten, fotografen en mensen met camera's. Ze dringen overal en wachten ongeduldig op de bus. Langzaam rijden we de oprit op, wat nogal lang duurt door de hoeveelheid mensen die er voor staan. 'Wacht met alles totdat wij zeggen dat het kan oké? Op dit moment zorgen we hier voor uw veiligheid' zegt de cipier die net ook met me praatte. Ondertussen zijn allemaal mensen rondom de bus gaan staan, en worden ze hardhandig weg getrokken door de politie. Ik knik beduusd en wacht tot ze uitstappen en naar mijn deur lopen. Ze maken de deur open. Gelijk word ik belaagd door allerlei vragen en zie ik in mijn ooghoek microfoons naar me toe gestoken worden. 'Klopt het dat u begon met slaan?' 'Wat vindt uw vader ervan dat u hier vast zit' 'Meneer ter Reegen' 'Was dit allemaal uw plan?' 'Kunt u even hier kijken?' 'Hoofd omlaag, niks zeggen en doorlopen' zeggen ze. Ik stap uit en doe wat ze zeggen. Beide hebben ze een arm van me vastgepakt en trekken ze me mee, het korte stukje van de bus naar de deur. In die paar seconden is er een hoop geschreeuw, geduw, getrek en allerlei cameraflitsen. De voordeur gaat direct open, en ik stap snel naar binnen, waarna een van de cipiers de deur snel sluit. Ik hijg nog geschrokken uit en kijk op. Frank staat recht voor me. 'Hey Cas' zegt hij vol medelijden. Ik knik even naar hem. 'Hoe is ie?' Vraagt hij. 'Niet best, waar is papa?' zeg ik monotoon terwijl ik al door het huis begin te lopen. Op dit moment heb ik antwoorden nodig, geen luchtig praatje. En die antwoorden wil ik maar van een iemand.

Ik loop naar de woonkamer. Aan de eettafel zit een iemand. De enige die je zou verwachten. Zijn handen heeft hij op zijn achterhoofd, en zijn gezicht is naar de tafel gericht, waar hij met zijn ellebogen op steunt. 'Pap' zeg ik. Zijn hoofd gaat omhoog, en met een bedrukt gezicht kijkt hij me aan. Voor even blijven we elkaar aankijken. Hij ziet er slecht uit. Heel slecht. Alsof hij een week niet heeft geslapen. Zo heb ik hem nog nooit gezien. 'Hey Cas' zegt hij schor. Ik kom langzaam naar hem toe gelopen. Hij gaat staan. Ik kijk hem recht in de ogen aan. Dan slaat hij zijn armen om me heen. Ik doe hetzelfde en druk mezelf dicht tegen hem aan. Ik vergeet alles wat ik vanochtend heb gezegd. Ik wil Papa gewoon dicht bij me. Ik wil niet weg van hem, hij is de enige die ik heb. Ik heb geen broertjes of zusjes, en mama spreek ik amper. Ik doe me altijd voor tegen iedereen alsof het me weinig kan schelen, maar papa is de enige die me altijd begrijpt, en ookal praten we nooit over diepere dingen dan hoe de dag was en wat voor dingen er zijn gebeurd op school, tennis of in de club, aan papa hoef ik nooit iets uit te leggen. Niet wat ik denk of voel. Hij is de enige die dat precies begrijpt, zonder uitleg.

Langzaam laat hij me los en kijkt hij even naar buiten, waarna hij me weer moeilijk aankijkt. 'Wat is dit allemaal?' Vraag ik verontwaardigd. Hij schud zijn hoofd. 'Die k- idioten hebben er vanochtend een nieuwsartikel uitgegooid over jullie, met name jou' zegt hij. Hij schuift zijn telefoon naar me toe. Mijn ogen glijden over de tekst. Langzaam zakt mijn mond open en begint mijn hart sneller te kloppen van woede. Ik kijk hem weer aan, en zucht trillend uit. 'Wat de fuck man... Ik- Ik zou ze het liefst nu allemaal...' begint hij. 'In elkaar rammen? Ik ook' zeg ik knikkend, en ik zet mijn handen in mijn zij. 'Cas, ik heb je koffer een beetje uitgepakt, hij stond voor de deur... je vader was helaas niet optijd genoeg thuis om alles te wassen, maar misschien zit er iets bij dat je mee wil'. Frank komt de kamer in gelopen. Even kijk ik naar hem, en dan naar Papa, die hem met een dodelijke blik aankijkt. Dan knik ik. 'Is oké' zeg ik en ik loop naar mijn kamer. Achter me hoor ik papa iets fluisterend snauwen naar Frank, voor ik mijn kamer binnen stap en de deur sluit.

Ik zucht en draai me om naar mijn bed. Ik stap er langzaam naar toe. Op bed ligt mijn koffer, deels uitgepakt. Ik zie een shotglas liggen, eentje die ik op vakantie heb gejat uit een van de clubs, als een soort souveniertje. Ik pak hem uit de koffer en ga met mijn handen over de sticker van het logo die op het glaasje geplakt is. Dan smijt ik het ding keihard tegen de muur aan. Ik sla met mijn vuist op het bed, bijt mijn tanden op elkaar en begin meer dingen uit mijn koffer tegen de muur te gooien. Al mijn woede moet er uit. Woede over waarom ik zo ben. Waarom ik dit iedereen aan doe. Waarom de hele wereld eerder lijkt te weten wat er aan de hand is dan ik. Waarom papa er zo slecht aan toe is. Waarom? Dat is het enige woord dat door mijn hoofd gaat. Langzaam begin ik te huilen, terwijl ik al die woede uit op de spullen die ik uit mijn hand met een rotgang tegen de muur aan smijt. Dan laat ik mezelf op bed vallen, met mijn gezicht in het kussen, en schreeuw een keer keihard. De stof houdt het meeste geluid tegen. Ik ben moe, doodmoe. Het liefst zou ik hier blijven liggen tot ik geen zuurstof meer krijg, of langer.

Ik hoor de deur open gaan. 'Meneer?' Langzaam trek ik mijn hoofd van het kussen af omhoog en kijk de cipier recht in zijn ogen aan. 'Gaat alles goed?' Vraagt hij. Ik was even vergeten dat hier mensen zijn die letten op elke handeling die ik doe, en dat dat spullen gooien daarnet niet perse een goede indruk van 'ik ben mijn spullen aan het inpakken' gaf. 'Nee' zeg ik en ik laat mezelf weer vallen. De deur wordt gesloten, maar ik hoor dan voetstappen door mijn kamer, wat betekend dat de cipier in mijn kamer is gebleven. Ik voel het bed inzakken. 'Meneer, ik weet dat u nu door een hele moeilijke tijd gaat, maar laten we toch proberen om uw spullen te pakken, laat mij u helpen' zegt hij vriendelijk. Ik weet dat het een act is, deze vriendelijkheid, en toch helpt het want ik sleur mezelf langzaam van bed af. 'Nou vooruit dan' mompel ik.

Tot je vrij bent II: zo vader, zo zoon Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu