Hoofdstuk 17

310 22 1
                                    

Thomas Pov

Met opnieuw een zwaar drukkend gevoel stap ik de drempel van de voordeur weer over, maar dit keer naar buiten. Ik heb, samen met papa Robbie, mijn tas en een koffer ingepakt met allerlei spullen die ik mee wil. Een van de Cipiers loopt er alvast mee naar de bus terwijl de andere bij mij blijft staan. Ik draai me om naar Papa Matthy, die achter me staat. Veel hebben we niet tegen elkaar gezegd. Zoveel als Papa Robbie met me heeft gepraat, zo weinig heb ik gepraat met Papa Matthy. Maar, ogen spreken vaak meer woorden dan je denkt, en met zijn ogen, en de armen die hij om me heen heeft geslagen, heeft hij verteld dat hij van me houdt. Ook nu kijkt hij me weer op die manier aan. 'Ik zie je over een paar dagen weer oké? Maak je in de tussen tijd niet al te veel zorgen' zegt hij zacht. Hij klinkt gebroken, waar ik al bang voor was, maar ik hou me groot en knik. In mijn ooghoek zie ik een meisje met donker haar naast me komen staan. Ik kijk naar beneden en kniel bij haar neer. 'Hey Noom' zeg ik met een brok in mijn keel. Ze glimlacht lief naar me. Verdomme wat ga ik haar missen. 'Ik ga- ik-'. Ik krijg de woorden mijn lippen niet over door de tranen die een blokkade in mijn keel creëren. Ze slaat haar armen om mijn nek. Ik knuffel haar vrijwel gelijk terug. 'Ik ga jou ook missen Tom' fluistert ze. Ik glimlach door mijn tranen heen. Dan sta ik op, veeg ik langs mijn ogen, en zucht even uit. Nog even kijk ik mijn twee vaders aan. Ze geven me beide een knikje. 'Tot snel Tom, zorg goed voor jezelf en voor de rest. Het komt goed' zegt Papa Robbie bemoedigend. Ik doe mijn best om zijn woorden te geloven, maar het lijkt niet te lukken. De woorden lijken geen betekenis te hebben. 'Het komt goed' klinkt op dit moment meer als een probeersel van geruststelling dan een daadwerkelijke verzekering. Iets om te zorgen dat ik hoop hou en de moed niet verlies, terwijl alles langzaam bergafwaarts de afgrond in rijdt. Dat je tot je de grond raakt nog een uitgestoken hand ziet waarvan je denkt dat je hem kan pakken, tot je op de grond klapt en beseft dat die uitgestoken hand niet eens binnen je bereik was. Zo voelen de woorden van Papa. Met goede bedoelingen, maar nietszeggend. Waardeloos.

Toch knik ik en geef ik ze een glimlach, waarmee ik exact hetzelfde doe als zij met mij. Zij zeggen me dat het goed komt, hopend dat ik de moed er in hou en ik mezelf niet verlies. Ik doe alsof ik die moed heb, zodat zij hun hoop dat het goed met mij gaat niet verliezen. We liegen elkaar volledig voor, en we weten het. Toch zegt niemand er iets van, want we liegen elkaar liever voor om zo nog een beetje in onszelf te geloven, dan dat we de waarheid vertellen. Het elkaar voorliegen, dat is daadwerkelijk de laatste hoop. Voor hun de laatste hoop dat het goed met mij gaat, voor mij de laatste hoop dat het goed met hun gaat.

En zo draai ik me om, word ik meegenomen in de bus, gaan de deuren dicht, en kijk ik naar het huisje wat ik waarschijnlijk voor het laatst in de komende jaren zal zien. Langzaam verdwijnt het uit mijn gezichtsveld, en ben ik terug op weg naar de PI waar ik mijn beste maatjes weer zal zien. De zenuwen komen terug, maar dit keer om een andere reden. Hoe zou het met Casper zijn gegaan? Dat is de grootste vraag die nu in mijn hoofd rond dwaalt. De andere vragen zijn naar de achtergrond gegaan, die hebben nu niet zoveel prioriteit. Door het gesprek van vanochtend wist ik dat Casper ook geen zin had om naar huis te gaan. Maar nu ik door Papa Robbie weet wat er allemaal is gebeurd in de tussentijd, ben ik heel bang dat zijn ervaring nog een stuk erger was dan hij al dacht.
Casper is een emotioneel stabiele jongen, voor zover ik weet, maar toch denk ik dat zelfs hij met zo'n situatie niet goed om kan gaan. Dat is waar ik nu bang voor ben.

Na nog een tijd lang malen over alles wat er mogelijk gebeurt zou kunnen zijn, en elke situatie nog tien keer te overdenken, draaien we het terrein van de PI op, en komt, nadat de hekken zijn gesloten, de bus tot stilstand. De cipiers die met me mee zijn stappen uit en laten mij daarna uit de bus. Ze pakken me beide aan een arm vast en brengen me richting de ingang, als een van hun portofoons geluid maakt doordat er doorheen wordt gepraat.  'Onder controlle, over' praat een van de Cipiers terug door de portofoon. Achter me hoor ik sirenes, gaat het hek opnieuw open, en ik kan net voordat we binnenlopen zien hoe er 4 politieauto's en een bus het terrein op komen rijden. Ik heb geen idee wie er vervoerd word maar het zal vast hoog nodig zijn dat er zoveel extra beveiliging is. Ik word bij de ingang ontvangen door Meneer Steeg, die me van de Cipiers overneemt en me naar binnen brengt. 'Breng zijn spullen maar naar zijn cel' hoor ik hem tegen de Cipiers zeggen. Hij loopt met me door de gang. 'Het avond eten begint over een kwartier, maar de andere twee jongens zitten al in de eetzaal, dus ik breng je daar zo heen goed?' Zegt hij. Ik knik. Graag. 'Je moet wel even door de scanner' zegt hij nog. Hij laat me los zodat ik door het poortje kan lopen. Intussen denk ik na. 2 jongens? Dat betekend dat een van ons er nog niet is. De zenuwen komen terug. Ik loop na een goedkeurend geluid van Meneer Steeg terug naar hem en word naar de eetzaal begeleid. Al van ver af herken ik de opkomende baard en het rossige dunne haar van twee van mijn vrienden. Jort en Lucas zitten op hun dooie gemakje met een beker koffie aan tafel. 'Eetsmakelijk alvast' zegt Meneer Steeg en hij laat me los. Ik loop gehaast naar de tafel toe en ga tegenover Jort zitten. 'Hey Tom' zegt hij op een aftastende toon. 'Hey' zeg ik en ik kijk beide jongens even aan. 'Hoe was ie?' Vraagt Lucas. 'Prima, bij jullie?' Lieg ik. 'Mwah, het ging' zegt Jort. 'Bij mij was het ook wel goed' knikt Lucas rustig. Langer kan ik het gespreksonderwerp niet voor me houden. 'Hebben jullie het gehoord? Van het Nieuwsartikel?' Vraag ik gespannen. Jorts gezicht schiet omhoog en hij knikt. 'Ja! Ik weet niet wat ik er van moet denken hoor' zegt hij direct, alsof hij zat te wachten op dit onderwerp. Ik kijk Lucas ook even aan. Hij knikt peinzend. 'Ik maak me zorgen' zegt hij terwijl hij een hand door zijn haar haalt. Ik begin direct te knikken. 'Ik ook, en vooral om Cas, ik bedoel ze kennen hun adres, wat nou als-'. Nog voor ik mijn zin af kan maken zie ik een schim in mijn rechter ooghoek, van iemand die naast me komt zitten. Langzaam draai ik me naar hem toe en ineens besef ik me wie er in die bus zat, die met 4 politiewagens omsingeld het terrein op kwam rijden. Casper.

Tot je vrij bent II: zo vader, zo zoon Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu