Hoofdstuk 1

996 44 2
                                    

Saralisa
*Niet verbeterd!

Vermoeid liet ik mij op de bank in het bos zakken. Mijn voeten waren opgezet en deden verschrikkelijk pijn van het lopen. Gelukkig dat ik geen blaren heb gekregen.

Voorzichtig haalde ik mijn schoenen van mijn voeten en legde mijn benen op de bank. Ik grimaste bij het aanzien van mijn blauwpaarse tenen. Van beiden mijn voeten waren mijn kleine tenen het ergst gekleurd.

Hoe ga ik nu naar huis want ik denk niet dat mijn reuze poten opnieuw in mijn schoenen gaan passen. Had ik ze maar niet uitgetrokken en doorgezet, thuis kon mijn oma wel een medicijn ervoor zetten.

Misschien dat er een kruid hier groeide... Ik keek om mij heen naar de bruin paarse kruid die mijn oma altijd stampte en dan wreef over verzweken enkels. Er groeide echter geen enkele dus besloot ik het comfortabel voor mezelf hier te maken totdat mijn voet iets beter eruit zagen.

Ik ging languit op de bank liggen en keek naar de donker blauwe lucht. Het was al half zes en tegen deze tijd verliet ik het bos al. De vogels zongen niet meer zoveel en krachtiger als een uur of twee voorheen.

Ik keek om mij heen en zag een blauwe vlinder op een struik zitten. Het was zo mooi. Glimlachend bewonderde ik het insectje en hoopte stilletjes zat het op mijn vingers of zo kwam zitten. Mijn oma zei dat dat geluk was.

Vroeger ging ik achter ze aan rennen om ze te pakken, maar nu wacht ik zodat het naar mij toekomt.

Plotseling vloog de vlinder weg en viel het bos stil. Een kriebel liep over mijn rug en er verscheen kippenvel op mijn armen. Een beetje bang geworden zakte ik mijn benen van de bank en keek schichtig om mij heen.

Waarom voelde de atmosfeer hier ineens zo gevaarlijk aan? Ik greep naar mijn schoenen en probeerde ze zo snel aan mijn pijnlijke voeten te duwen zodat ik vlug hier vandaan kwam, maar ik werd gestopt door plotselinge gekraak van takken.

Het leek alsof iets, dingen op mij af kwamen rennen. Mijn hart begon sneller te kloppen en ik duwde met trillende handen hard de schoenen aan mijn voeten. En pakte met tranen van de pijn mijn mand vast zodat ik weg kon rennen. De stappen klonken nu zo dichtbij alsof ze elk moment hier zouden zijn.

Ik wou net de bank verlaten toen er twee beesten uit het bos kwamen springen. Het waren twee wolven die met elkaar aan het stoeien waren. Geschrokken liet ik een bange gil horen en klom met mijn voeten op de bank.

De wolven hadden me waarschijnlijk niet opgemerkt want ze leken zelf geschrokken en stopten meteen om naar mij te staren. Het waren twee bruine, maar eentje was groter dan de andere. Ik zou zweren dat de kleinste zijn ogen groter werden toen het mij zag.

Met trillende benen keek ik naar de twee dieren die naar elkaar keken en gromden, maar mij tegelijkertijd ook in de gaten hielden. Gauw deed ik een schietgebedje en schold mezelf uit dat ik op deze bank bank kwam zitten in plaats van meteen naar huis te gaan. Ook omdat ik geen stok of een andere wapen bij me had.

De twee wolven leken tot een besluit te komen - oh God, ik halucineer - en richtten zich weer tot mij. De grootste wolf ging in aanvalpositie staan en ik liet weer een harde gil terwijl ik met mijn mand naar de beesten zwaaide. De wolf zakte nog meer door zijn benen en leek helemaal klaar voor zijn aanval toen de de kleinere voor hem sprong en naar hem gromde.

Schuifelend probeerde ik van de bank te zakken, maar mijn domme bibberende knieën hadden het opgeven waardoor ik van de bank tuimelde. Een nog pijnlijkere pijn schoot door mijn linkerenkel en ik liet voor de zoveelste keer een keiharde gil.

De vogels waren niet weg, maar gewoon stil want ineens vlogen ze op. Zo hard had ik gegild. Met mijn linkerhand greep ik naar mijn enkel en sloeg met mijn inmiddels lege mand naar de kleinere wolf die op mij af was komen springen. De mand raakte het tegen de kop aan en het sprong geschrokken naar achter.

De grotere wolf kwam met een grom op mij aanrennen, maar werd weer door de andere tegen gehouden. Toen gebeurde het onmogelijke. De kleine wolf begon te veranderen, de botten van het beest kraakten afgrijselijk en kregen een andere vorm. Gillend begon ik weg te kruipen.

"Hé, wacht effe!" klonk ineens een meisjes stem die meteen werd gevolgd door bottengekraak.

Ik keek over mijn schouders en zag twee kinderen staan. Een jongen en een meisje rond de vijftien jaar stonden een paar meters van mij verwijderd.

"Waarom deed je dat?!" vroeg de jongen geïrriteerd aan het meisje.

"Waarom deed ik wat?" vroeg het het meisje aan hem en keek toen naar mij. Ik kroop iets meer naar achter en keek ze met grote ogen aan. "Kijk je hebt haar bang gemaakt."

Ze zei het alsof ik een puppy was terwijl zij de hond was of moet ik zeggen wolf? Oh God wat zijn ze?!

Het meisje deed een paar stappen naar voren en ik kroop een aantal centimeters naar achter. "Wees niet bang. We doen je niks," zei ze en liet naar ogen afdwalen naar mijn voeten. "Jemig! Je voet is opgezwollen en je enkel is verzwikt."

Het meisje liet zich voor me zakken, ik wou haar een trap geven, maar mijn voeten lieten dat niet toen. Ze streek zacht over mijn voeten en keek toen bezorgd naar me op.

"We moeten haar meenemen naar de roedel," zei het meisje resoluut en stond op.

"Ben je gek?!" De jongen keek haar ongelovig aan. Ja, was ze gek? Ik ging nergens mee en wat voor roedel? "We moeten haar vermoorden," zei de jongen toen.

Mijn ogen werden groot en ik begon te gillen toen de jongen weer begon te veranderen in een wolf. Wat gebeurd er hier? Wat voor ziekte is dit?

Het meisje legde een hand op mijn mond en keek de jongen toen waarschuwend aan. "We gaan niemand vermoorden," blafte ze de jongen praktisch toe. "Maar we nemen je wel mee."

Het meisje pakte me zonder moeite in bruidstijl op. "Wat? Nee! Laat me los!" gilde ik en probeerde mij los te wringen uit haar greep. Maar ze gaf geen kik en liep verder het bos in, mijn mand zonder kruiden achterlatend.

"Laat me los, beest!" ik begon nog harder te gillen en haar in haar gezicht te slaan. Het enige wat het opleverde waren zwakke pijnlijke kreunen van haar en dreigende grommen van de wolvenjongen die naast ons liep.

Hij liet zijn tanden bloot en keek mij met woeste ogen aan. Bang klampte ik me aan het meisje vast en gooide angstige blikken naar de wolvenjongen.

"Wees niet bang hij doet je niets," zei het meisje ineens. "Wil je niet op mijn rug? Ik mag wel sterk zijn, maar ik ben nu moe."

"Ik wil naar huis!" Het meisje had me wat losser gehouden en ik wrong mezelf uit haar armen. Ik rende zover als ik kon van hun vandaan, mijn mijn pijnlijke voeten negerend.

Na een tijdje rennen merkte ik dat ik niet achtervolgd werd en ging weer lopen. Mijn voeten brandden en stuurden pijnlijke steken naar mijn benen, maar ik stopte niet. Niet tot ik in de bewoonde wereld kwam.

Aantal woorden: 1239

Saralisa: The Enemy's MateWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu