Hoofdstuk 2

568 42 0
                                    

Saralisa
*niet verbeterd.


Er was al ongeveer een uur verstreken en nog steeds had ik geen teken van – mensen – leven gezien. Het was inmiddels al donker en het bos zag er vreselijk angstjagend uit.

Mijn voeten leken net opgeblazen balonnen en deden baldadig pijn waardoor het lopen nog moeilijker werd. Al een paar keer had ik het overwogen om te rusten, maar ik nam die kans niet. Van rusten in het bos kwam niets goed uit.

Wie weet ontmoette ik berenmensen. Want met wat ik voorheen had gezien leek het niet onmogelijk dat er beren waren die in mensen veranderden of vossen die in mensen verandereden of eekhoorns of... Oh God, ik werd gek.

Ik schudde mijn hoofd om die belachlijke gedachten weg te krijgen en begon aan positieve dingen te denken. Zoals mijn oma. Ze zou zeker diep ongerust zijn en dat was niet goed voor haar hoge leeftijd en gezondheid. Straks kreeg ze een hartaanval en dan was...

Opnieuw schudde ik mijn hoofd. Dat was absoluut geen positieve gedachte.

Ik stond voor een paar minuten stil en boog over zodat ik over mijn benen kon wrijven. Ze zagem er blauw uit en dan dan had ik het nog niet over mijn voeten gehad.

Ik wou me net oprichten toen er luid gegrom klonk. Mijn hart leek stil te staan en ik bleef stijf staan, half voorover gebogen. Ik kon wel huilen toen ik de grom opnieuw hoorde. Deze was veel luider en krachtiger dan van die twee wolvenkinderen.

Misschien... Misschien waren het werkelijk berenmensen. Beren waren toch eenmaal groter dan wolven?

Ik zweer dat ik bijna een hartverzakking kreeg toen er een grote pikzwarte beest vanachter boom kwam springen. Het was een wolf, maar het was enorm. Veel te groot voor een normale wolf, al was ik niet de grootste, maar de wolf was bijna even groot als ik.

Zijn geel bruine ogen staarden me aan. Waarom gebeurde dit met mij? Was deze dag de dag waarop ik doodging? Moest ik sinds ik de wolvenkinderen zag, doodgaan en is het mislukt en komt de dood me opnieuw halen?

Ik was er bijna zeker van dat het dit keer wel zou lukken toen de wolf op mij af kwam stappen. Zijn gele vlijmscherpe tanden duidelijk zichtbaar. Hij leek niet alsof het me aan wou vallen, maar ik kon er niet zekere van zijn.

Terwijl ik naar achter stapte en de wolf in de gaten hield keek ik of ik weg kon rennen zonder gepakt te worden. Ik berekende dat er een aantal bomen dicht bij elkaar waren gegroeid en dat ik veel slanker was dan de wolf. Misschien kon ik vluchten?

De wolf bleef maar grommen en lopen. Ik keek snel achter me om. Er was een opening tussen twee bomen. Weer keek ik naar de wolf en besloot te rennen. Ik keerde me om en zette het op een lopen.

Het was rustig in het bos. Het enige wat je kon horen was mijn zware ademhaling en mijn voetstappen. Geen boze wolf die mij achtervolgde.

Ik had niet lang gerent toen ik uitkwam op een open plaats. Ik bleef staan om mijn omgeving op te nemen. Er stond een grote villa midden op de plek en er omheen waren er kleinere huizen die toch nog redelijk groot waren. Ze hadden allemaal verlichting en er leek leven binnen te zijn.

Plotseling bewust van de pijn in mijn voeten, benen en borstkas begon ik te gillen en te huilen zodat iemand naar buiten kon komen en me kon redden. Ik liet me vallen en sloot mijn ogen.

×××

Ik deed langzaam mijn ogen open en weer dicht. Het bed waarop ik lag voelde zo lekker aan, jammer dat mijn kussen warm was. Ik keerde het met gesloten ogen dicht en nestelde mijn hoofd weer erop.

Ik kon wel kreunen om hoe lekker het nu aanvoelde. Plotseling hoorde ik een stem en ik fronste. Het klonk niet als mijn oma's. Lui deed ik mijn ogen op een spleet op en keek naar een beige gekleurde muur.

Mijn kamer muur was lichtgrijs geverfd schoot er me te binnen. Ik besloot volledig mijn ogen open te maken en keek verbaasd de kamer rond.

Ik lag in een wit bed met blauwe lakens in een door zon verlichte kamer. Naast het bed zat een vrouw van in de dertig op een stoel. Ze keek me met een glimlach aan.

"Goedemorgen meisje," zei de vrouw met een krachtige, maar toch lieve stem.

Ze was mooi, heel mooi. Ze had donkerblauwe ogen en lange volle wimpers. Haar goudblonde haar viel golvend op haar schouders.

"Wie bent u?" Vroeg ik haar, "en waar ben ik?" Ik keek nog eens de kamer rond en keek toen weer naar haar.

"Ik ben Thelma Richard en je bent in huize Richard," zei ze met een glimlach aan. Ik keek haar niet begrijpend aan en probeerde me te herinneren hoe ik hier was beland, maar niets schoot me te binnen. "We vonden je op onze territorium en brachten je naar binnen," beantwoorde ze mijn verwarde blik.

"We?" Vroeg ik en keek de kamer weer rond. Maar er was niet meer hier dan wij twee.

"De rest is beneden. Als je meekomt kan je kennis maken."

De vrouw stond op en liep naar de kamerdeur. Daar bleef ze staan en keek toen of ik kwam. Ik stapte gauw uit het bed en liep achter haar aan.

We verlieten de kamer en kwamen op een gang terecht waar op ongeveer elke vijf meter afstand een kamer was. Op de muren hingen portretten van mensen en schilderijen van wolven. Het leek wel of deze familie geobserdeerd was met wolven.

Thelma leidde me de trap af naar een grote woonkamer met vijf mensen erin. Twee gespierde mannen, een nog gespierder dan de andere, een vrouw, een meisje en een jongen.

Het meisje en die jongen kwamen me bekend voor. Ik vergat gezichten niet gauw... vooral niet van...

Plotseling schoot het te binnen. Mijn mand met mijn oma's kruiden, mijn pijnlijke voeten, de twee wolven die veranderden in een jongen en een meisje.

"Ze zijn wolven!"

Saralisa: The Enemy's MateWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu