Hoofdstuk 16

943 78 4
                                    

Als ik wakker word is het warm. Veel warmer dan een gemiddelde avond. Zijn ze ons nou alweer aan het pesten? Erg grappig vind ik het niet. Zachtjes schud ik aan Cato's arm.

"Cato," zeg ik zacht. "Wakker worden."

Hij opent zijn ogen vrijwel meteen en kijkt me bezorgd aan. "Wat is er Clove? Het is toch nog geen tijd?"

Ik schud mijn hoofd en leun tegen de hoorn aan. Overal ben ik aan het zweten. Het is veel te warm. Ik veeg een baan zweet van mijn voorhoofd af en puf van de hitte. En ik ben ook nog eens kotsmisselijk.

"Het is zo warm Cato."

"Helemaal niet." Hij legt zijn hand op mijn voorhoofd en even in mijn nek. Dan zegt hij: "Ik heb geen verstand van genezende dingen, maar je hebt koorts, dat valt niet te missen, en niet zo'n beetje ook."

"Maar Cato, ik wil ook mee," zeg ik tegenstribbelend.

"Niks daarvan. Je blijft hier."

"Maar hoe kan ik nu ineens koorts hebben?"

"Mitch zal je wel aangestoken hebben. Die loopt ook te hijgen als een postpaard." Zegt Cato en ik glimlach scheef. Ja, dat had ik gehoord.

"Dus nu mag hij voor me gaan zorgen als jij weg bent?"

"Òf ik ga natuurlijk niet. Dan blijf ik hier om voor de zieke te zorgen."

Ik steek mijn hand uit en streel zijn wang. Daarna geef ik er een kus op. "Wat jij wilt." Zeg ik dan.

Wat Cato betreft ben ik altijd vrij onderdanig, en ik moet zeggen dat hij enorm dominant is maar het wel goed doet.

"Dan ga ik. Ga jij nog maar wat slapen," zegt hij.

"Neem vishoofd mee."

"Wie?"

"Marvel." Grinnik ik.

"Oh, hij," lacht Cato. Hij geeft me een kus. "Doe ik. Tot morgen."

"Tot morgen." Fluister ik nog als hij wegloopt.

Hoewel het helemaal niet zeker is. Ik zit nog een tijdje tegen de hoorn aan voor me uit te staren totdat ik me bedenk; want er zijn koortsverlagende pillen in de hoorn, die heb ik gezien. En als ik ze nu inneem, heb ik een grotere kans om te overleven. Ik sta langzaam op en loop naar de hoorn toe. Ineens begint iemand te schreeuwen. Te gillen en te stampen op de grond. Ik draai me verschrikt om. Het is Mitch die zo raar doet.

"Wat is er nou?"

"Niet doorlopen!" Schreeuwt hij.

"Waarom niet?" Maar het was een overbodig woord, want ik realiseer me ineens dat de mijnen aan staan en ik kan sterven als ik nu zou doorlopen.

Verschrikt doe ik een paar stappen achteruit en val bijna, maar weet mezelf nog wel overeind te houden. Ik was bijna dood, al was ik èèn centimeter dichterbij gelopen, lag ik nu ergens tussen de ontplofte spullen op de grond. En dan was ik geen winnaar geweest. Mijn maag keert om als ik er aan denk. Ik was bijna dood. Ik kan de vernedering dat ik zo dom was geweest om niet na te denken niet verdragen en ik snauw daarom Mitch maar wat af.

"Had je dat niet eerder kunnen zeggen?"

"Ik zag je niet eerder."

"Zorg daar dan voor," zeg ik nors. "Oh, en zet die mijnen even uit wil je?"

Hij gehoorzaamt en even later loop ik naar de voorraad toe, dit keer onbezorgd. Terwijl ik zoek naar de EHBO-doos hou ik Mitch met een half oog in de gaten. Als hij er aan komt en ook een van de koortsverlagende pillen wil pakken krijg ik ineens zin om terug te rennen en die mijnen lekker aan te zetten zodat ik zijn benen in de lucht rond zie vliegen. Er komt zowaar een glimlach op mijn mond als ik mijn bidon vul met water uit het meer en het water zuiver met jodium. Ik heb al te lang niemand meer vermoord en ik merk dat ik niet kan wachten. Maar met koorts ben ik niet scherp genoeg en vang ik de meest cruciale prikkels niet goed op, en dat moet ik niet hebben. Ik bekijk de rest van de inhoud van de doos omdat ik toch moet wachten op dat water. Naast koortsverlagende pillen is er ook verband, pleisters, jodium, schaartje, pincet en een soort zalf. Als ik het potje open zie ik niets dat ik herken aan de zalf, waar het voor zou kunnen zijn. Ik ben ook helemaal geen medisch wonder. Daar zou je de buurvrouw voor kunnen gebruiken, maar die is hier niet. Ik steek twee vingers in het dikke groene en natte smeersel en ruik er aan. Zoals ik al voorspeld had, heeft het een hele erge medische geur. Bijna vies. Ik smeer het op de enorme bult op mijn kuit en zucht van verlichting. Dit was heerlijk! Perfect gewoon! Tegen bloedzoekers dus, als Cato terug is zal ik hem ook meteen helpen. Na een halfuurtje wachten stop ik een van de pillen in mijn mond en slik het door met een paar slokken water. Ook dat helpt. Langzaam begin ik met aansterken en ik kijk zelfs even, zonder dodelijke blik, naar Mitch. Hij glimlacht. Ik sluit mijn ogen en dommel weg. Boem. Ik sper mijn ogen open en schiet overeind.

"Cato!" Gil ik automatisch, terwijl ik weet dat hij iemand te grazen heeft genomen en zelf nog gewoon leeft.

Hoewel ik helemaal niet naïef mag zijn, zo ben ik ook niet, maar toch kan het zo gevaarlijk voor ons zijn. Ik kan hem nog steeds verliezen. Het is bijna grappig hoe snel de twee jongens aan komen lopen met allebei een nachtbril op en bebloede wapens aan hun riem. Inmiddels ben ik al opgestaan en ik voel twee gespierde armen om me heen.

"Ik dacht weer dat jij het was."

"Je hoeft niet zo bezorgd te zijn," grinnikt Cato. Natuurlijk niet, hij redt het heel makkelijk hier. "Maar hoe is het?"

"Wel goed. Laat me maar weer los want nu zit ik ook onder het bloed. Wie was het?"

"Een klein jochie uit district tien ofzo, niet op gelet."

"Dat die nog zo ver kan komen."

"Niet dus. Alleen de beste winnen en dat was hij dus niet." Zegt Cato droog en hij loopt naar het meer om zijn zwaard te wassen.

Ik pak het kettinkje vast dat aan een simpel koord om mijn nek hangt. Er zit een bedeltje van een ster aan. Ik zei vroeger altijd tegen mezelf dat als ik doodging, ik een prachtige grote ster naast de maan zou worden en niemand me zou vergeten. Dat is ook het mooiste wat je kan wensen. Ik glijd met mijn duim over de zilveren steentjes. En daar was mijn lievelingsnichtje Chloë ook, die in de hongerspelen was omgekomen. Nog steeds heb ik moeite er niet dagelijks aan te denken. Want ik wil niet eindigen zoals Chloë. Dat wens je niemand toe maar toch gebeurt het, en alleen maar voor het plezier van het capitool. Chloë was nog maar 16, en eigenlijk zelfs nog ouder dan ik. Als ik win, bewijs ik mijn ouders eer toe. Misschien houden ze dan wel van me zoals elke ouder van hun dochter, in dit geval hun enige, hoort te houden. Dan zou mijn vader me optillen en maar schreeuwen hoe trots hij is. Mijn moeder zou me omhelzen. En ik maar blij zijn. Blij dat ik nog wat waard ben in hun ogen.

Cloves HongerspelenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu