Heel lang ren ik door het bos. Ik weet niet waar ik heen ga of wat ik ga doen. Mijn snelheid wordt ook steeds langzamer en langzamer, maar ik moet door van mezelf. Het moet, ze vormt een te groot gevaar. Waarom zie ik zoiets nu pas in?! Ze is alleen, ze is kwetsbaar maar toch sterk met die boog. Dus als ik die boog kan pakken - of beter, de pijlen- is ze niets meer. Dan hebben Cato en ik ook nog kans om te winnen, eindelijk. Toen we alle vooraden nog hadden was winnen veel simpeler. Hoe kan iemand mijn leven nou zo overhoop gooien?
"Clove, doe eens rustig." Klinkt het achter me.
"Ik?"
"Wie anders."
Ik ben een hele tijd stil en houd mijn pas in. Hij hoeft mij nooit te kalmeren. Ik raak nooit zo van streek, nooit. Meestal is hij het, en dan kalmeer ik hem zodat ik zijn lach kan zien zoals hij alleen naar mij lacht. We staan een tijdje naar elkaar te staren, niet wetend wat we moeten doen of zeggen. Maar mijn missie ben ik niet vergeten. Het is voor een goed doel, en dat doel is om naar huis te gaan. Mijn blik gaat de omgeving hier af. Het is rustig en bijna griezelig stil. Cato loopt naar een kleine schittering verder op. Ik blijf staan kijken naar de boom naast me. Wat als dat Katpiss zou zijn geweest? In een reflex vliegt mijn mes recht in de stam. Ik krijg het er bijna niet meer uit. Nou, dat zal wel goed zitten voor als ik Katpiss vind. Als ze dan dood is zal ze in een kist liggen met mijn messen nog in haar lijf omdat niemand ze er uit kreeg. Of leuker nog; Katpiss met een opengesneden buik omdat dat de enige manier was de messen te verwijderen. Ik zie het al helemaal voor me. Verderop roept Cato mijn naam en dat haalt me terug bij de werkelijkheid. Want Katpiss ligt niet opengesneden in een kist. Ze leeft nog. Maar niet voor lang, denk ik. Ik ren naar Cato toe en kijk hem vragend aan. "Ik heb water gevonden. Als jij nou een dier afslacht hebben we wat te eten." Ik knik. Afslachten, wat klinkt dat lekker tussen mijn oren. Ik begin te lopen en keer al vrij snel terug met een duif.
"Hij was te langzaam." zeg ik als Cato me tevreden en bewonderend aankijkt.
"Ja òf, jij bent te snel."
"Dat kan ook."
Ik begin de duif van zijn veren te verlossen en met elke veer die op de grond valt begint mijn maag te rommelen. Maar ik wil het snel doen, ik wil Katpiss vinden en haar afslachten zoals ik bij de duif heb gedaan. Maar niet zo snel natuurlijk, ik moet wel een beetje genieten bij haar. En het publiek moet ook kunnen meegenieten, dat is wel belangrijk.
"Doe nou eens rustig." Zegt Cato bot als ik de nek van de duif er bijna af heb gerukt.
"Doe zelf rustig." Snauw ik.
Daarna houdt hij zijn mond. Hij maakt een vuur en we roosteren de duif. Dan wil ik opstaan en al lopend mijn maag vullen, maar een soort trompetgeschal houdt me tegen. Verwachtingsvol kijk ik naar de hemel, want met het feestmaal vallen er altijd veel doden, en nu dus al helemaal. Katpiss zal er vast ook op af komen. Maar het is geen feestmaal. Het is een mededeling die ik eerder snap dan Cato. Hij staat er ook wat verbaasd bij als ik hem van blijdschap om de hals val. "Wat bedoelen ze?" Zegt hij als ik hem eindelijk losgelaten heb.
"Dat er twee mensen kunnen winnen."
Hij tikt op mijn neus en fluistert: "En dat zijn wij."
Ik grinnik en ineens tilt hij me op. Ik laat een klein gilletje ontsnappen, maar dan moet ik lachen omdat hij toch zo iets geweldigs zegt.
"Wij zijn de beste, wij zijn de trots van district twee en we gaan facking winnen!" Ik joel en hij doet mee. We hebben geen idee tegen wie we praten. En van geluk druk ik een kus op zijn lippen. Mijn missie ben ik even vergeten als de kus overgaat in een lange zoen. We kunnen samen winnen. En daardoor voel ik me intens gelukkig.
JE LEEST
Cloves Hongerspelen
FanfictionStukje uit het boek: {Eenmaal in ons appartement smijt ik de helm van mijn outfit neer. Ik had niet verwacht dat ik zo gefrustreerd zou raken van zo'n huppel uit 12. Ze heeft ons en onze outfits die de eerste sponsors op zouden moeten leveren, de gr...