-1- Donkere nachten.

1.2K 33 11
                                    

Door de donkere straten van de verlaten stad slenterde ze vermoeid voort. Het enige licht kwam van het schijnsel van de maan, maar dat was slechts schaars. Ieder levende ziel had de luiken gesloten; de kaarsen gedoofd. Het was ijzig koud in de barre winternacht met de open lucht zodat iedere windvlaag tot op je botten te voelen was. Toch bleef het kind door lopen, stap voor stap. Ze kon niet stoppen, ze mocht niet stoppen, vond ze. Een enkel dekentje om haar schouders was wat haar warm hield en bij het licht van de maan was een ei te onderscheiden in haar handen.

 Ze voelde haar vingers verkleumen door de kou en ze had nauwelijks grip meer op het ei zodat ze niet wist wat ze wel of niet aanraakte. Toen ze in een hoek van de straat stond, glipte het ei uit haar handen neer op de sneeuw. Onder haar adem door prevelde ze een vloek terwijl ze vlug door haar knieën zakte om het ei op te rapen en te bekijken of het niet beschadigd was. Het ei, dat zilver leek in het maanlicht, maar werkelijk een gouden kleur had, leek onbeschadigd. De kleine streepjes die er overheen kronkelden schitterden prachtig met het licht en leken op te branden. Waarschijnlijk was het slechts een fantasie, een waanbeeld, of gevoel. Ze had warmte nodig, wist het meisje. Zowel zij als het ei hadden warmte nodig. Haar vingers tintelden, dat was warm, maar niet de warmte waar ze op doelde.

 Na nog een geruime tijd door de kou te hebben geploeterd, zoekend naar een veilige schuilplek, vond ze iets dat haar geschikt leek. Het was aan de buitenrand van de stad, vastliggend aan een klein huisje waar nog laatste rookkringen omhoog drongen. Voorzichtig opende ze de grote deur die, de Goden zij dank, stil bleef en ze glipte naar binnen. In de stal was het voortreffelijk warm door het stro dat de gaten isoleerde. Ze zag geen dieren in de schuur waaruit ze opmaakte dat het stro echter bedoeld was voor huishoudelijkheden. Misschien voor kinderen om in te spelen of andere doeleinden. In de hoek van de schuur stonden grote, houten blokken; een houtversierder. Lang dacht ze er niet over na, want het stro was opgestapeld. Los, niet in balen, wat het zachter maakte. Met een glimlach om haar lippen dook ze tussen het stro, bedekte zich met het spul en legde het ei zorgvuldig in het kleine dekentje dat ze om zich heen had hangen. Ze krulde zich op, het ei tegen haar buik, en liet zichzelf één ding zweren: voor het ochtendgloren, voor het dagenraad was ze weg. Niemand zou weten dat zij hier ooit had gelegen. 

 "Wat is dat?"

 "Weet ik niet. Durf je het aan te raken?"

 "Ben je gek! Straks is het hartstikke dodelijk? En wat dan?"

 "Hoe kan het nou dodelijk zijn? Hooguit giftig."

 "Ga jij er dan heen!"

 Een hoop geschuifel van voeten werd hoorbaar evenals het opgewonden geluid van twee jonge jongensstemmen. De jongens trokken aan melkanders kleding, klampten zich aan elkaar vast. De grootste ging een beetje voorop, maar in zijn kielzog verdween het kleintje niet. De kleinste beet op zijn lip, een lach inhoudend van spanning.

 Langzaam begon ze zich te realiseren dat ze haar belofte niet na was gekomen; het ochtendlicht was haar voor geweest. Nu streken zonnestralen haar wang, warm en zacht, maar ze kon zich er niet op concentreren. Zodra ze haar ogen open had en de twee jongens zag sprong ze angstig overeind, het ei in haar armen geklemd.

 Zodra ze bewoog omhelsden de twee jongens zich nog meer en begonnen ze als twee tienermeisjes te gillen. Hun verstijfde shock duurde niet lang, want vervolgens renden zij de schuur uit.

 "Het is een heks!" gilde de grootste terwijl hij zich door de deur heen wurmde, het erf op.

 Het meisje beet op haar lip en klemde het ei nog iets dichter tegen zich aan. Ze wist dat ze zich uit de voeten moest maken, zo snel als ze kon, maar dan? De jongens waren hoogstwaarschijnlijk hun ouders aan het halen, als zij dan in ene verdwenen was leek ze nog meer op een heks, wat ze wilde vermijden. Ze wilde de voorspelling tegengaan, niemand vinden, maar ze stond daar, op de berg stro, niet wetend wat te doen.

 Een raspend geluid deed haar opkijken. In de hoeken van de balken hingen, ondersteboven, grote wezens met ingeklapte vleugels. Ze leken op vleermuizen, maar na de studie die het kind gevolgd had wist ze wel beter. Direct sprong ze van de berg af, landde op haar voeten en kon direct weer op springen zodat ze meteen bij de deur was. Ze bekeek het erf waar ze die avond had gelopen en waar de jongens weggerend waren. Ze gluurde om het hoekje van de deur. Niemand. Nog niet. Ze haalde een paar maal diep adem en zette toen haar eerste voet in het zwakke ochtendzonnetje van de barre wintermaanden.

 Naderende voetstappen.

 Angstig kroop het kind terug de schaduwen van de schuur in. Haar hart bonsde zo hard dat ze meende te bezweren dat iedereen het geluid kon nagaan. Ze klemde het ei tegen haar hart aan, hopend dat het zou verminderen, maar het maakte haar alleen maar zenuwachtiger. Ze sloot haar ogen, wensend dat alles voorbij was.

 De voetstappen stopten voor de deur.

 Eén van de jongens probeerde zijn vader iets duidelijk te maken en kermde hopeloos. “Maar ik meen het, vader!”

 "Wat een onzin, Xandor," bromde een lage stem, overduidelijk van vaderlief afkomstig.

 Het meisje verstopte het ei nu achter haar rug, dat was wat ze niet mochten zien. Ze kneep haar ogen nog dichter samen, dook in elkaar, hopend onzichtbaar te worden.

 Een tweede jongen kwam tussenbeide. “Hij heeft anders wel gelijk, vader. Ik heb het gezien met mijn eigen ogen.”

 "Xyrax," kreunde de vader geërgerd, maar het weerhield hem er niet van de deur niet open te doen. De deur ging open, zo geluidloos als de afgelopen nacht. "Niks."

 Het meisje was alsnog niet zeker van haar veiligheid en dook nog iets dieper weg in de schaduwen van de schuur, zich zo stil mogelijk houdend.

 Er klonken voetstappen, een stel kalme, een stel onrustige en een twijfelende, kon het kind horen.

 "Daar, vader!" riep één van de jongens plotseling.

 De ogen van het meisje vlogen gevreesd open; ze zag de priemende vinger van de ogen in haar richting wijzen. Angstig kroop ze nog wat naar achter, als een kat in het nauw. Ze krulde haar lippen op, gromde haast. Ze kromde haar rug, nog katachtiger, gevaarlijker. Het ei hield ze achter haar lichaam, deze zo goed en wel mogelijk beschermend.

 De man knielde met open mond neer voor het kind, zijn handen in zijn schoot. “Grote griebels,” bracht hij met moeite uit, zijn ogen verspert. De twee jongens verstopten zich achter hun vaders rug. De kleinste keek om zijn rug naar het meisje. Zijn uitdrukking was nieuwsgierig, maar ook rustgevend.

 De gezichten van de mensen waren vertrouwelijk, vol interesse en bij de jongens met een fleem van angst. 

Alles zal later nog uitgelegd worden, dit is meer een proloog. Zijn er tips? Vragen? Commentaar? Alsjeblieft laat iets achter bij de comments ^^

Edit: Een heruitgave (:

Griffioensgif - Dutch.Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu