IV

23 0 0
                                    

Er waren drie grote boten geweest. De grootste die ooit over het Grote Meer hadden gevaren. Ik had ze gezien vanuit de burcht. Al dagen voordien waren ze zichtbaar geweest als kleine stipjes op het water. Ze waren steeds groter en groter geworden. Bran en zijn mannen hadden ze tegen gehouden omdat ze wilden weten wat deze boten vervoerden en waar ze naar toe gingen. Toen hij en enkele van zijn mannen aan boord gingen, hadden ze benedendeks honderden mensen gezien die aan elkaar vastgebonden waren met zware, ijzeren kettingen. Ze waren ondervoed en bang en hoewel ze niet durfden te smeken om hun vrijheid, was het duidelijk dat het niet hun keuze was om daar te zijn. 

Bran had geeist dat die mensen terug gebracht werden naar hun thuisland, maar de kapitein en zijn scheepsmaten hadden dit weggelachen. De vracht was bedoeld voor een koninkrijk in het oosten en ze moesten die vracht daar zo snel mogelijk leveren. De enige manier waarop Bran ze kon tegenhouden, was door ze geen doorgang te verlenen. Hoe gevaarlijk deze zeelieden er ook uitzagen, er waren regels die moesten nageleefd worden en zonder de toestemming van Bran, konden ze niet verder. Ze hadden hun schepen gekeerd en waren terug gegaan van waar ze kwamen.

"Maar wat zijn jullie van plan met die mensen?"

Liam haalde zijn schouders op.

"Dat zijn heer Alan zijn plannen. Daar weten wij niets van. Hij zal waarschijnlijk flink wat geld krijgen voor hen. Zo gaat dat nu eenmaal,"

Ik wilde doorvragen, maar ik besloot mijn mond te houden. Ik merkte dat de mannen nogal knorrig waren deze ochtend. Ze hadden waarschijnlijk de hele nacht gereden en als ze hun voorsprong wilden behouden, dan zouden ze nog de hele dag moeten verder rijden. We stopten een paar keer om de paarden te laten drinken aan een beek. Heel even mochten ze grazen en kreeg ik een stuk droog brood in mijn handen geduwd. Ik probeerde het zo goed en zo kwaad mogelijk op te eten met mijn handen nog steeds aan elkaar gebonden.

"Hoe ver is het reizen?" vroeg ik aan Liam toen we terug op ons paard zaten.

"Als jij ons niet te veel last bezorgt en de paarden het volhouden, dan zijn we daar over vijf dagen,".

Toen het begon te regenen sloeg een van de mannen een mantel om me heen. Hoewel het er gevaarlijke mannen uit zagen, besloten ze toch voor mij te zorgen. Ze gaven me op tijd wat te drinken en te eten en ze zorgden dat ik geen kou vatte. Waarschijnlijk kwam hun zorgzame gedrag niet voort uit sympathie, maar uit het bevel van heer Alan om mij heelhuids en gezond tot bij hem te brengen. Met een zieke of halfdode bruid was hij natuurlijk niet veel.

Het was de ochtend van de derde dag toen we in de verte, aan de andere kant van het meer, de torens van Kai El Tor zagen opdoemen uit de dichte mist. Ik had al veel over die majesteuze torens gehoord, maar ik had ze nooit van zo dichtbij gezien. Op een heldere dag kon ik ze over het Grote Meer zien aan de horizon. Dan waren ze niet meer dan drie kleine witte streepjes aan de horizon. Ik had veel gehoord van de schoonheid van de burcht van Kai El Tor. Vele generaties geleden had een clanhoofd die drie prachtige torens gebouwd voor zijn vrouw als teken van zijn trouw, zijn liefde en zijn respect voor haar. Anderen zeiden dat de drie torens de samenloop van de twee rivieren en het meer moest voorstellen. Hoe dan ook, de drie torens stonden er en je kon ze van mijlenver zien. Ze waren stralend wit en leken wel te stralen in het licht van de opkomende zon.

Kai El Tor was vele keren groter dan Meigh an Dar. Het was een echte stad geworden. Er werd veel handel gedreven omdat de twee grote rivieren en het meer er samen kwamen. De twee grote rivieren stroomden naar het noorden, naar de IJszee en naar het zuiden, naar de Pancras eilanden. Het meer zorgde dan weer voor toegang tot de Grote Zee, die leidde naar de vele koninkrijken in het Oosten. Arme mensen uit de omliggende dorpen trokken al eeuwen naar Kai El Tor om daar hun geluk te zoeken. Het was een plaats waar alles mogelijk was.

Het was tijdens een van de pauzes, dat ik besloot een poging te ondernemen om te ontsnappen. Als de stad zo dichtbij was dat ik ze kon zien, dan kon ik proberen er naar toe te gaan. Misschien kwam ik onderweg iemand tegen die me kon helpen. Ik zat op de grond een stukje brood uit elkaar te pulken en op te eten. De mannen waren verderop hun benen aan het strekken of hun paarden aan het verzorgen.

De afgelopen dagen had ik me zo gedwee opgesteld dat ze me met rust lieten tijdens de korte pauzes. Zo kon ik even op mijn gemak mijn ding doen. Naast me op de grond had ik een scherpe steen gevonden en de touwen van mijn hand waren na enkele minuten tegen die steen te schuren los geknapt. Snel knoopte ik het touw rond mijn enkels ook los. Ik schuifelde naar de andere kant van de boom en verborg mij er achter. Langzaam stond ik recht. Mijn enkels deden behoorlijk veel pijn van heel de tijd bij elkaar gebonden te zijn. De rest van mijn lichaam was stram en stijf van zo lang op een paard te zitten. Ik had een kans en ik wilde die ten volle benutten. Zonder veel geluid te maken liep ik van boom tot boom waar ik me met gemak achter kon verstoppen.

Eens ik vermoedde dat ik uit het zicht was, zette ik het op een lopen uit de richting van waar we kwamen. Ik moest zo snel mogelijk aan de oever van het meer geraken. Daar had ik het meeste kans dat een voorbij varende reiziger me zou opmerken. Ik liep alsof mijn leven er van af hing en eigenlijk hing mijn leven er ook van af. Bomen flitsten voorbij. Mijn zijden avondjurk bleef hangen aan de doornen van braamstruiken en werd aan flarden gescheurd, maar het kon me niet schelen. Ik liep verder en verder en verder. Mijn oren waren gespitst. Ik hoorde nog steeds geen hoefgetrappel achter mij of schreeuwende stemmen. Mijn voorsprong was klein. Zo klein. Ik gleed uit over wat natte bladeren en viel hard op mijn knieën en mijn handen, maar ik had geen tijd om naar mijn wonden te kijken. Ik veegde mijn handen af aan mijn jurk en liep verder. Ik kruiste een pad waarop karrensporen liepen. Hadden we zo dicht bij een weg gereden?

Het dichte bladerendek had ons waarschijnlijk beschermd tegen de blikken van de mensen die dit pad volgden. Ik keek naar links en naar rechts. Links zag ik in de verte nog duidelijk de drie torens van Kai El Tor aftekenen tegen de blauwe hemel. Ik haalde diep adem en zette het terug op een lopen. Als ik het pad bleef volgen dan zou ik misschien iemand tegen komen, iemand die me kon helpen, iemand die mijn broer kon inlichten.
In de verte zag ik iemand lopen. Een kleine gestalte met een stok. Ze droeg een mand bij haar.

"Help!" riep ik en zwaaide. "Help!"
Ze draaide zich niet om, maar liep verder in de richting van Kai El Tor. Mijn voeten deden pijn. Die flinterdunne dansmuiltjes waren niet bepaald het ideale schoeisel om mee rond te lopen op deze modderige bosgrond. Ik beet op mijn tanden en probeerde nog sneller te lopen. Ik moest en ik zou die vrouw om hulp vragen. Het was toen dat ik de paarden hoorde achter mij. Ik wilde me niet omdraaien. Ik wist wat ik zou zien. Ik moest al mijn aandacht richten op de vrouw met haar mandje.

"Help!" riep ik opnieuw. Ik was nu nog maar enkele meters bij haar vandaan. De oude vrouw draaide zich om. Met lege ogen keek ze in mijn richting. De stok, haar bijna doorzichtige ogen. Dit was een blinde vrouw.

"Help me! Ik ben Aine van Meigh an Dar, zuster van Bran, het clanhoofd. Deze mannen hebben me ontvoerd. Help me alsjeblieft,"

Nog voor de vrouw iets kon doen of zeggen, werd ik van de grond getrokken en zat ik terug bij Liam op het paard. Hij reed aan een razende vaart terug van waar hij kwam. Ik probeerde te spartelen en te slaan, maar het was te gevaarlijk om me in vreemde bochten te wagen. Van een galloperend paard vallen, dat was kiezen voor je eigen dood. Ik hield me stil.

"Kleine feeks," siste Liam opnieuw, "doe dat nooit meer, begrepen?"

Ik knikte en liet mijn handen en voeten gewillig terug aan elkaar binden. Ik had gedaan wat ik moest doen. Alleen hoopte ik in stilte dat de oude vrouw naast blind, ook niet doof was. 

Kai El TorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu