~14~

1K 62 11
                                    

Pov. Sophie

Jace had, sinds mijn aanval, al een week niets meer van hem laten horen. Hij was die zaterdag niet bij de artclub geweest en het kamp was al twee dagen geleden geëindigd. Ik wist vanaf het begin al dat het geen goed idee was om te gaan, maar mijn moeder had me zo gepusht om het te proberen dat ik haar niet teleur kon stellen. Bovendien, als ik nooit was gegaan hadden Jace en ik nooit gezoend. Zodra ik eraan terug dacht voelde ik de blosjes alweer spontaan op mijn wangen verschijnen.

Ik fietste met een regelmatig tempo richting de Kapellenlaan. Ik had ergens opgepikt dat Jace daar woonde, maar ik had geen idee welk nummer. Terwijl ik afremmend langs iedere deur fietste, gluurde ik overal naar binnen om wellicht een spoortje van Jace te ontdekken. Het was misschien ietwat stalkerig, maar dat ik verliefd op hem was vond ik een mooi excuus. Ik stond abrupt stil toen ik bij een smal huis stond waar een zwarte vlag halfstok hing. Uit respect stapte ik van mijn fiets af en tuurde naar de vlag die wapperde in de wind. Daarna merkte ik pas de foto op die achter het raam stond en de kaarsjes die ernaast brandden. Op de foto stond een jonge vrouw met bruine ogen en donkere haren. Ze lachte haar tanden bloot en hield een kleine naakte baby vast. Achter haar, in de schaduw, stond een man. Hij stak zijn handen in de lucht alsof hij juichte. Wat hij waarschijnlijk ook deed op het moment dat de foto genomen werd. Onder de foto was met pen vermoedelijk haar naam geschreven. Anna. Met een schok realiseerde ik me dat de groene, samengeknepen ogen van de man precies leken op die van Jace. Ook had hij dezelfde neus. Op de vrouw leek hij niet veel. Wellicht was het niet zijn moeder? Diep vanbinnen hoopte ik dat. Met kloppend hart probeerde ik het opkomende brok in mijn keel weg te slikken, maar het idee alleen al dat Jace zijn moeder was verloren deed me bijna huilen. Precies op dat moment vloog de voordeur open. Jace keek me even kort aan, liep toen naar me toe en sloeg zijn gespierde armen stevig om me heen. Hij wreef geruststellend over mijn rug. Nee, ik zou hem moeten troosten. Ik deed hetzelfde. Ik voelde hoe hij licht schokte en hoe de schouder van mijn jas langzaam doorweekte. 'Jace,' fluisterde ik. Het was al bijna niet meer nodig om de vraag te stellen, maar om misverstanden te voorkomen besloot ik het toch maar te doen. 'Is... Was... Het je moeder?' Vroeg ik zacht, kijkend naar de foto terwijl ik hem nog steeds vasthield. Ik voelde hoe hij knikte. Zijn ademhaling schokkend. Ik had nog nooit een man of jongen zien huilen, mijn vader had ik nooit gekend en ik had nooit een vriendje of broer gehad. Ik maakte enkele sussende geluiden en duwde hem toen, met pijn in mijn hart, weg. Verbaasd keek hij me aan, zijn ogen rood en opgezwollen van het huilen. Ik voelde hoe er ook een traantje bij mij over mijn wang gleed, maar veegde hem snel weg. Dit kon niet. Ik kon hem niet nog meer verdriet bezorgen nu zijn moeder was overleden. Hij kon niet nog iemand verliezen. Hij verdiende het niet, ik was het niet waard. Hij verdiende iemand waarmee hij oud kon worden, mee kon worden begraven, maar vertellen wilde ik niet. Mensen keken me anders aan wanneer ik het ze vertelde. Gedroegen zich anders. En dat wilde ik niet. Ik trok hem nog een laatste keer in een knuffel en begon toen achteruit te lopen, terug richting mijn fiets op de straat. Ik huilde nu ook. Verslagen stond hij daar, niet begrijpend wat er gebeurde maar te gebroken om er iets aan te doen. En dat was maar goed ook. Met mijn lippen vormde ik een sorry. Toen fietste ik weg.

'Van de artclub af?' Ongelovig keek mijn moeder me aan. Ik knikte triest. 'Ik word er gepest,' loog ik. Het voelde slecht om te jokken, maar voor Jaces eigen bestwil was het het beste als hij en ik elkaar niet meer zagen. Het deed pijn, maar het feit dat ik dacht dat ik het goede aan het doen was verzachtte de pijn. 'Nou, ik zal eens kijken wat ik kan doen,' verzuchtte mijn moeder. Maar ik nam er geen genoegen mee, weer zo'n omleid-trucje. 'Nee, mam, serieus. Schrijf me uit. Nu,' zei ik, dit keer wat dwingender. Het leek haar even te verbazen, gezien haar ontzette gezichtsuitdrukking, maar ze knikte. Met een zucht stond ik op en liep de trap op richting mijn kamer. 'Soph!' Riep mijn moeder. Kreunend keerde ik weer om. 'Ik krijg zojuist een mailtje van de club, toevallig,' begon ze. Over haar schouder las ik mee op haar laptop.

Beste leden en ouders,

Enkele mededelingen. Ten eerste, afgelopen kamp is er iemand onwel naar huis gegaan samen met een ander lid. We willen dat lid bedanken en de andere persoon veel beterschap toewensen.

Dat ging duidelijk over mij.

Ten tweede, willen we nog iemand sterkte toewensen. Jace Kames is afgelopen week zijn moeder kwijtgeraakt. Wij willen hem condoleren en u bent altijd welkom een kaartje te sturen. Het adres is Kapellenlaan 23. Sterkte toegewenst!

Artclub 'De Kwast.'

Ik voelde de tranen alweer opwellen. Mijn moeder kwaakte dwars door mijn verdriet heen over hoe zielig het was en hoeveel medelijden ze had met 'die Jace'. Toen keek ze me geïrriteerd aan. 'Nou zeg, jij bent er ook niet bepaald door geraakt,' merkte ze op. Daarna pas zag ze de tranen in mijn ogen. 'Och, sorry toch,' fluisterde ze voordat ze me in een knuffel trok. Ze dacht zeker dat ik huilde vanwege het idee dat ik haar zou verliezen. Nee dus. Ik liet al mijn tranen eruit. De tranen voor Jace, voor zijn moeder. Maar ook voor mijn ziekte, de oneerlijkheid in de wereld en de relatie die ik niet kon hebben. In grote bakken water kwam het er allemaal uit. 'Mam,' zei ik zacht, met gebroken stem. Ze liet me voorzichtig los en hield me voor haar vast. 'Ik wil even alleen zijn,' fluisterde ik. Ze knikte begrijpend en liet me naar mijn kamer gaan.

Die nacht lag ik opnieuw met open ogen in bed. De slaap wilde maar niet komen, niet dat ik er moeite mee had. Nu had ik tenminste de tijd en de stilte die ik nodig had om dit allemaal te verwerken. Ik had in de namiddag via de de telefoon van de doktoren gehoord dat ik, na aanleiding van al mijn aanvallen, er ook voor kon kiezen om me in te laten slapen op een zelf te kiezen tijd. Het was een lang en emotioneel gesprek geweest, en ik was dan ook blij dat ik weer rustig en stil in bed lag. Tenminste, dat dacht ik. Het begon bij een zachte klop. Een enkele. Zo stilletjes dat ik ervan uit ging dat het een beestje was dat tegen mijn raam was gevlogen. Toen kwamen er twee achter elkaar. Ik schoot rechtop, pakte mijn telefoon en klikte daarop de zaklamp aan zodat ik niet mijn veilige bed uit hoefde. Geruisloos kroop ik naar het andere eind van mijn voeteneinde zodat ik door het raam kon kijken. Ik zag niets. Er volgde een hele reeks kloppen, samen met een stem die steeds hetzelfde zei. Zacht, maar hard genoeg om nèt alleen door mijn slaapkamerraam te klinken. 'Sophie,' zei de stem steeds. Ik zag een vuist. Hij klopte op mijn raam. 'Jace?' Zei ik ongelovig. Er verscheen een hoofd om de hoek van mijn raam. Ik schoof het op een kier zodat ik hem beter kon verstaan. 'Sophie, mag ik binnenkomen, alsjeblieft?' Piepte hij. Toen pas zag ik dat hij aan de regenpijp hing. Hij was vanaf de grond helemaal naar de derde verdieping, waar mijn kamer dus zat (de zolder) geklommen. 'Ik weet niet of dat een goed idee is, ik...' begon ik. Hij gleed een stukje weg en greep vlug naar mijn vensterbank om niet te vallen. Ondertussen begon de regen buiten harder neer te gieten dan ooit. Twijfelend beet ik mijn kiezen op elkaar, maar knikte toen. 'Ik moet eerst de hor eruit halen,' zei ik. Hij knikte ook, maar ik zag de inspanning op zijn gezicht die hij nodig had om te blijven hangen. Snel klikte ik de hor los en zette hem tegen de muur. Toen schoof ik het raam zo wijd mogelijk open en pakte stevig zijn ene hand vast, waarbij ik de tintelingen probeerde te negeren. Kreunend trok ik hem op, waarna hij door het raam naar binnen tuimelde. 'Niet zo soepel als in Romeo en Julia,' grapte ik. Hij glimlachte even, maar was te druk met bijkomen van alle kracht die hij net had gebruikt om echt te lachen. Hij krabbelde overeind en hielp me het het sluiten van het raam. 'Hoe kom je aan mijn adres en wat kom je doen?' Vroeg ik, om maar gelijk met de deur in huis te vallen. 'Je moeder heeft een kaartje gepost, en haar eigen postcode op de achterkant geschreven, zoals dat hoort. Daarmee kon ik je straatnaam en huisnummer opzoeken op internet,' zei hij. Natuurlijk. In gedachten sloeg ik mezelf voor het hoofd. We lieten ons op mijn bank vallen die sinds kort op mijn kamer stond en ik wachtte op het antwoord van mijn tweede vraag. Wat hij hier deed. 'En ik ben hier om te praten,' zei hij. Ik zuchtte. 'Over wat? Vanochtend? Kamp?' Vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd. 'Over je ziekte,' antwoordde hij. Ik schrok.

Ik ben terug in Nederland! Dus updates weer op normalere tijden ipv 2 uur 's nachts ;) enjoy!

Liefde is een ziekte (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu