Dagboek

410 25 0
                                    

vroeg hij. ‘ja, ik heb nog iets van je tegoed, en dat weet je heel goed.’ Begon Jayden sluw. ‘ja, maar dit kun je toch niet van me vragen? Dit is teveel gevraagd weet je.’ Antwoordde Edward. ‘nee, ik heb jou leven gered, jij red het leven voor mij van een ander.’ ‘nou, nee. Jij redde mijn leven, en ik kom wel als ik jou leven moet redden.’ Sloot Edward het gesprek mee af. We liepen naar buiten. Ik snoof de frisse lucht op van die dag, en keek Jayden aan. ‘kom, we gaan.’ Was het enige wat hij zei. Hij pakte mijn hand en we gingen ervandoor. Terug naar het huis van Adrienne.  Voor we bij het huis aankwamen, gingen we langzamer rennen, toen lopen, en oppassen dat we niet op takjes en blaadjes gingen staan, en uiteindelijk sluipen, toen we langs het huis van Adrienne kwamen. Opnieuw keek ik naar alle schepsels die er stonden. De heksen hadden zich nog geen millimeter bewogen. Ik keek eens aandachtig naar de vampieren en de weerwolven. Ze hadden allemaal iets herkenbaars, net als de heksen. Ze waren allemaal gekenmerkt met hetzelfde teken op hun bovenarm. Allemaal hadden ze een rood groene slang op hun bovenarm staan. En weg waren we weer. We renden door het bos verder, en ontweken iedere open plek in het bos. Uiteindelijk kwamen we weer bij het huis aan. Noa en Stephan zaten buiten in de zon. ‘aan het bruinen?’ vroeg Jayden spottend. ‘haha, grapjas.’ Riep Stephan terug.  We liepen naar ze toe, en ik liet mezelf neervallen in het gras naast Noa. ‘hoe gaat het Stephan?’ vroeg ik. ‘goed, heel goed. Als het goed is, is het morgenmiddag over.’ Vertelde ze. ‘gelukkig.’ Zei ik. Ik ging liggen, en staarde naar de zon. Wat was het toch fijn om wat rust te hebben, na alles wat er nu gebeurde.  Even wat rust kon absoluut geen kwaad. Zeker niet als er nog een hoop zou gebeuren. ‘hoe gaat het met Edward?’ vroeg Noa aan Jayden. ‘goed, denk ik. Hij helpt alleen niet, hij helpt alleen maar als ik in levensgevaar ben omdat ik hem toen ook uit levensgevaar heb gered.’ Zei Jayden. ‘dat is minder goed nieuws.’ Antwoordde Noa. ‘maar ik weet verder ook niemand, en om het met zijn zevenen op te nemen tegen honderden volleerde heksen, ervaren, langlevende vampiers en weerwolven, en wat er allemaal nog meer rondloopt, dat gaat hem niet worden.’ Zei Jayden teleurgesteld. ‘geloof me, met zijn zevenen, dat richt wel wat aan hoor, als we dan eerst…’ ik luisterde niet meer, ik ging me concentreren op geluiden vanuit het bos en vanuit de lucht, ook op het zicht op de zon, het bos, en het gras. Ik stond op, en liep naar binnen. Ik zocht Dann. Waar zou hij uithangen. Ik liep naar boven en klopte op zijn kamerdeur. Ik opende de deur. Hij was niet op zijn kamer. Ik sloot de deur en liep weer terug naar beneden. Waar zou hij uithangen? Ik zocht het huis door, maar kon hem nergens vinden. Ik liep via de achterdeur naar buiten. Hij lag al in de zon. ‘ik dacht, ik ga je halen om van de zon te genieten, maar hij licht gewoon al in de zon.’ Zei ik lachend. Hij reageerde niet.  Ik liep naar hem toe. Hij was in slaap gevallen. Ik glimlachte, en tilde hem op. Ik liep naar binnen, naar de bank en legde hem neer. Ik haalde voor hem een glas water voor als hij wakker zou worden, en liep terug naar buiten. Ik had mijn dagboek nog niet opgeruimd. Ik pakte hem op, en opende het kleine slot met het sleuteltje wat erbij zat. Het was glad papier met lijntjes. Ik pakte binnen een pen en ging in de zon zitten. Wat moest ik schrijven, waar moest ik beginnen. Misschien bij het begin vanaf dat ik aankwam? Of vanaf dat ik het dagboek had gekregen? Of misschien alleen de stukken die wat meer inhoud hadden? Nee, ik nam alleen de stukken die ik het mooist vond om mee te maken. Of kon ik toch beter stukken nemen wat dingen beschreef, zoals de heks die ik gezien had toen ik opzoek was naar Jayden, en de laatste dag was van mijn mensenbestaan? Ik besloot uiteindelijk gewoon te beginnen bij de eerste blik tussen mij en Jayden. Ik begon te schrijven. “het begon allemaal toen ik de auto uitstapte…” zo schreef ik pagina’s vol, ik ging de tien bladzijdes voorbij, toen ook de vijftien. Af en toe keek ik op om te bedenken hoe ik het ging opschrijven, maar stopte niet, en hield geen pauze. Ik hield pas pauze toen ik honger kreeg. Ik schreef nog even door, tot ik bij het stuk was dat we Stephan en Noa vonden bij de boerderij. In het midden zat een rode boekenlegger vast aan het dagboek. Ik stopte hem tussen de twee bladzijdes waar ik was, en stond op. Het begon al schemerig te worden. Ik liep naar binnen. Dann was wakker en was zijn glas water aan het leegdrinken wat ik voor hem had neergezet. ‘heb jij me naar binnen gebracht? Ik dacht namelijk dat ik buiten in de zon lag.’ Zei Dann, en ik knikte van ja. ‘bedankt.’ Zei Dann zacht. Ik liep naar buiten, waar Noa, Stephan, en Jayden nog steeds op hun plek zaten. ‘nog wat leuks meegemaakt?’ vroeg ik, om niet eeuwenlang in de stilte te zitten. ‘ja hoor, ik heb Stephan’s wond verder verzorgd, en we hebben wat gekletst. We hebben ook vast doorgesproken wat we doen met Adrienne.’ Beantwoordde Noa. Ik ging naast Jayden zitten, en leunde tegen hem aan. Ik bekeek het dagboek nogmaals. Een chique kaft met een stoffen rand bij de randen. boven kon je tussen het stof een foto schuiven, die met een dun laagje plastic ervoor werd beschermd. Ik legde het naast me neer. ‘heb je erin geschreven?’ vroeg Jayden lief. ‘ja, zoals ik had belooft.’ Antwoordde ik. ‘mag ik het lezen?’ vroeg hij. ‘ja hoor.’ Zei ik, en gaf het dagboek aan hem. Ik keek omhoog. Zover, tot ik zijn gezicht zag. Hij keek me aan, en wilde het dagboek openmaken, tot hij merkte dat er een sleutel nodig was. Hij keek me verslagen aan. Ik glimlachte naar hem, en gaf hem het sleuteltje. Hij opende het dagboek, en begon te lezen. Na een hoop bladzijdes ging hij liggen. Ik keek naar de lucht. Weer was er geen wolkje te bekennen. Ik telde de sterren. Ze fonkelde sterk. Ik raakte regelmatig de tel kwijt, omdat ik begon te twijfelen of ik die ene ster wel had gehad. De maan was ook mooi. Volle maan. Speciale avond dus voor de weerwolven. Het waren in totaal, volgens mij ongeveer drieënzestig sterren. De een fonkelde nog sterker dan de ander, en de een viel nog meer op dan de ander. Wat was het toch fijn om naar de sterren te kunnen kijken, zonder dat er wolken voor hingen. Ik hield van de avond. In de avond was het nooit te warm en nooit te koud, als je tenminste niet te laat buiten gaat zitten.  Ik keek naar Noa en Stephan. Stephan lag tegen Noa aangekropen. Jayden klom overeind, en sloot het dagboek. Hij legde het terug in het gras, en keek me aan.

Tears of a dead vampireWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu