Hoofdstuk 8

48 5 0
                                    

Doordat ik het gevoel had dat ze mijn vraag niet hadden gehoord vroeg ik het nog een keer. 'Luisteren jullie?' Alle wezens keken weer naar het 'opperwezen' die ik in gedachte ‘de baas’ noemde. De baas knikte heel even en de rest nam het gelijk over. Dat was een ja, volgende vraag. 'Waarom volgen jullie me?' Geen antwoord, alleen een oorverdovende stilte. 'Kunnen jullie niet praten?' Ze waren allemaal aan het knikken. Ik vroeg mezelf af wat ik nog meer kon vragen, wat met ja of nee te beantwoorden was. 'Ben ik gek?' Het was een hele kinderachtige vraag, maar ik moest het weten. Voordat de wezens antwoord konden geven verdwenen ze. Ik vroeg mij af waarom ze dat deden, maar lang hoefde ik niet te wachten. Ik hoorde takken breken en voetstappen naderen. De voetstappen kwamen steeds dichterbij en daardoor kon ik horen waar ze vandaan kwamen. Het kwam vanuit rechts, het westen om precies te zijn. 

In die richting was niks behalve bomen, bomen en nog is bomen. Ik vond dat heel erg verdacht dus besloot ik mij te verstoppen. Alleen de goede vraag, waar? Op de grond werd ik bijna honderd procent zeker gepakt, als ik in een boom zou klimmen zou die kans veel kleiner zijn. Mensen kijken zelden omhoog, vooral als ze niks verwachten te zien. Doordat ik de laatste jaren erg sterk was geworden klom ik zonder moeite de boom in. Net op tijd, gelukkig. Vanuit het westen kwam een jongen lopen, eerder een man eerlijk gezegd. Het leek een normale man op zijn kleding na. Hij liep in een net pak door het bos heen! Dat is zonde van je pak, dat vond ik. Hij zag eruit alsof hij veel macht en geld had, maar toch? Er was iets aan hem wat mij zo bekend voorkwam, ik kon het alleen niet plaatsen. 

Mijn gevoel zei tegen mij dat ik niet te voorschijn moest komen en ik ben blij dat ik niet tevoorschijn kwam. Daar was een goede reden voor. Die man begon te roepen en te praten. Ik verstond er niks van, hij was te ver weg. Na een tijdje liep hij weer even en uiteindelijk stond hij onder de boom waar ik in zat. Pas toen kon ik verstaan wat hij zei. Hij zei iets waar ik doodsbang van werd. 'Kom op wezentjes. Kom naar papa toe. Jullie zijn nu toch niet bang voor mij? Na alles wat ik voor jullie heb gedaan en jullie laten mij in de steek?' 

Oké... Dit was een onverwachte wending en ook geen kleine. Deze man, wie het ook mag zijn, zocht de wezens, maar ze kwamen niet tevoorschijn. Ik dacht op dat moment te weten hoe dat kwam. Om mijn theorie te testen zei ik het volgende: 'Kom maar tevoorschijn jongens, als jullie mij maar niet verraden.'

Alles of nietsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu