Hoofdstuk 25

32 2 0
                                    

De middag kwam sneller dan ik had verwacht. Ik had geen zin om te wachten dus besloot ik weer gedichten te maken. Dat deed ik pas nadat ik de wezens had geprobeerd op te roepen, helaas niet. Dan hadden zij me kunnen helpen, maar helaas kwamen ze niet. Mijn gedichten werden met de minuten somberder. 

Mijzelf

Ik ben een jongen met veel verdriet

Maar niemand die dat ziet

Ik doe anders dan dat ik ben

Dit is niet hoe ik mezelf ken

Ik ben geen jongen zonder pijn en verdriet

Nee, zo’n jongen ben ik niet

Ik wil nu echt heel vlug

gewoon mezelf terug

Ik zoek overal

Maar of ik hem ooit vinden zal….

Dit gedicht bleef mij achtervolgen en ik vroeg mij af wie ik echt was. Ik wilde niet dat zielige jongetje zijn, maar ik wilde ook geen masker zijn. Dat masker moest ik wel ophouden, maar toch wilde ik hem het liefst afdoen. Ik was zo in gedachte verzonken dat ik niet hoorde dat de deur openging. Dat merkte ik pas toen iemand begon te hoesten. Toen ik dat hoorde schrok ik mij kapot. Mijn masker was weer ondoordringbaar en ik had het gevoel dat zij het ook doorhadden. Zij, wie zijn zij eigenlijk? Ik herkende Michael en een paar andere van mijn ontvoering, maar er waren een paar mannen die ik niet herkende. Ik wist wel dat ik bang voor ze moest zijn, maar dat moest ik volgens mij bij iedereen. 

De mannen keken mij afwachtend aan en ik wilde mij net afvragen wat ze wilden toen ze naar mij toe kwamen. Ik kroop gelijk in de hoek van de kamer, maar dat had ik beter niet kunnen doen. Doordat ik in de hoek zat konden ze me goed omsingelingen. Ik werd bang dus kroop in elkaar, maar een van de mannen stelde me gerust. Hij zag er het aardigst uit, maar schijn bedriegt. 

'Kom maar, Jace. We gaan je geen pijn doen, we gaan alleen wat kleine testen doen.'

De man had een geruststellende stem en op een of andere manier moest ik wel naar hem luisteren. Ik kwam rustig overeind, maar dat lieten ze niet toe. Ik denk dat ze van mijn 'krachten' hadden gehoord en ik kon het ze niet kwalijk nemen. Ze tilden mij op zonder enige moeite. 

'Waarom tillen jullie me? Ik kan zelf lopen hoor!'

'Dit is voor het geval dat je probeert te ontsnappen.'

'Waarom zou ik willen ontsnappen. Nee, beter gezegd. Ik kan niet ontsnappen. Ik kan hier toch nooit wegkomen!'

Ik wilde heel erg graag ontsnappen, maar ik wist al vanaf het eerste ogenblik dat dat me nooit zou lukken zonder hulp. Ik had me er voor dat moment erbij neergelegd, maar ik wachtte nog wel op het moment dat ik kon ontsnappen.

De man had geen antwoord gegeven en liep rustig door. Daarachter liepen twee mannen. Daarachter kwam ik, getild door twee mannen. Ze hadden mijn armen om hun schouders geslagen en hun andere arm ondersteunde mijn knieën. Het was geen comfortabele houding, maar ik kon er niks tegen doen. Ik wist dat ik nooit ver kon komen. Voor mij liepen in totaal drie mensen en achter mij vier. Als ik dus wilde ontsnappen op dit moment zou ik negen mensen moeten uitschakelen zonder dat andere het zouden merken. Dat zou nooit lukken, hoe sterk ik ook zou zijn. 

Ik liet mij dus tillen en probeerde mij zoveel mogelijk te ontspannen. De gangen zagen er hetzelfde uit, maar na een tijdje merkte ik verschillen in de gangen. De ene gang had zwarte lampen, de andere rood, de andere paars, de andere weer een andere kleur. Ik denk dat de mensen daaraan herkende waar ze waren en er zat vast een heel systeem achter. Ik probeerde de volgorde van de kleur van de lampen te onthouden, maar we liepen door veel gangen heen, dus er waren veel kleuren te onthouden. Uiteindelijk gaf ik het maar op, ik kon niet alles onthouden. 

Alsof dat een teken voor die mannen was stopten ze voor een deur. Het was een deur in de gang met de oranje lampen. Daarvoor waren we in een gang geweest met donkerrode lampen. Die daarvoor was met gele lampen, maar het konden ook lichtrode lampen zijn geweest. Ik wist het niet zeker, maar lang kon ik er niet over nadenken. 

De deur ging namelijk open en de mensen liepen naar binnen. Ik hoefde niet te lopen, want ik werd nog steeds getild. Toen ik de kamer binnenkwam voelde ik gelijk de kracht die de kamer of de mensen in de kamer verspreidde. Het was een kamer met een ronde vorm. Alle muren bestonden uit stenen, bruin/rode bakstenen. De grond bestond uit grijze stenen, maar een lelijke grijs. De grond was bedekt met een laagje zand, of iets wat daar op leek. Rond de muren gingen de mannen staan die mij hier naartoe hadden gebracht. Ik werd nog steeds opgetild door die twee mannen, maar niet voor lang. De mannen zette mij midden in de ronde kamer binnen in een cirkel. De twee mannen liepen naar de rand van de kamer en gingen op hun plek staan. Ik zag dat er tekens boven de mannen hun hoofd stonden, maar wat het kon betekenen wist ik niet. 

Ik wist niet wat ik moet doen, dus ik bleef maar staan, wachtend op wat zou komen. Die mannen die allemaal om mij heen stonden waren redelijk intimiderend, maar ik lette er niet op. Ik zette mijn gedachten op nul en liet ze hun gang gaan. Ik werd gewaarschuwd dat ik beter kon zitten, maar ik was eigenwijs dus ik deed dat niet. Ik had beter naar hun konden luisteren, want het volgende moment zakte ik door mijn knieën. Hoe hard ik mijn best ook deed ik kon de pijn niet uitschakelen. Die pijn overheersde alles. Ik kon niks doen, behalve wachten, wachten en nog is wachten. Het deed te veel pijn om normaal te kunnen nadenken. Het was alsof elk botje in je lichaam werd gebroken, meerdere keren tegelijkertijd. Ik voelde dat de kracht mij elk moment kon indrukken, maar er was iets wat de kracht tegenhield. Als die kracht erbij was gekomen was ik vast flauw gaan vallen, maar dat deed ik niet, gelukkig. 

Ik dacht dat de pijn niet erger kon worden, maar dat werd het wel….

Alles of nietsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu