#44

131 3 0
                                    

POV Alexandra

Wim komt net thuis en vliegt tegen me uit. Ik ben geschrokken, maar ergens heeft hij gelijk. Hem negeren, heeft nu ook geen zin. Dan zakt hij plots in elkaar en begint te huilen. Ik voel een krop in mijn keel als hij zegt: "Ik hield zoveel van je en jij laat mij vallen als een steen." Ik voel mezelf schuldig, want dit doe ik hem aan... Neen, dit wil ik hem niet aandoen. Dat verdient hij niet. Hij is nooit het probleem geweest, dat was mama.

Ik sta op van mijn stoel aan de livingtafel en stap naar hem toe. Ik hurk voor hem neer en leg mijn handen op zijn knieën. Ik wil mijn verontschuldigingen aanbieden, maar ik krijg geen woord over mijn lippen. Wim kijkt me niet aan. Ik trek aan zijn armen om zijn gezicht te kunnen zien, maar hij draait zich van me weg. "Wim", zeg ik zacht. Mijn stem is gebroken. "Het spijt me zo", ga ik verder, maar Wim wil me nog steeds niet aankijken. Ik sta op en omarm hem. Dan begin ik zelf ook te huilen. "Ik hield van jou", zegt hij gebroken en staat op om de kamer te verlaten. Ik blijf huilend achter. Het wordt tijd dat ik met mama en David ga praten, denk ik.

's Avonds maak ik het eten klaar: ik wil het goed maken. Als de lasagne klaar is, roep ik iedereen aan tafel. Mama en David komen meteen aan tafel zitten. Ik denk niet dat Wim me gehoord heeft, dus ik loop naar zijn kamer. Ik klop op de deur, maar krijg geen reactie. Ik klop nog eens. Weer niets. Dan ga ik naar binnen. Wim is niet op zijn kamer. Ik loop naar beneden en vertel mama en David dat Wim weg is. Ze kijken mij aan en vervolgens elkaar. "Heeft hij het je niet verteld?" vraagt mama. "Wat verteld?" vraag ik verward. "Ik denk niet dat je Wim voorlopig nog zult zien", zegt David zacht. Nu ben ik helemaal in de war. Wat is er aan de hand?

Nadat David heeft uitgelegd dat Wim voor zijn werk een maand op een boorplatform gaat werken om iemand te vervangen die zijn voet gebroken heeft, voel ik me slecht. Is dit allemaal mijn schuld? Heb ik ervoor gezorgd dat hij afstand neemt van ons? Ik heb speciaal lasagne voor hem gemaakt. Mijn honger is plots over. Ik voel een krop in mijn keel en tranen opwellen. Nog voor mama of David iets kunnen zeggen, ren ik naar boven. De tranen stromen over mijn wangen als ik naar mijn kamer vlucht. Huilend stort ik mezelf in bed. Wat heb ik gedaan?

Even later wordt er op de deur geklopt en komt mama mijn kamer binnen. "Alexandra", zegt ze zacht en legt een hand op mijn rug terwijl ze naast me op bed komt zitten. Ik zet me recht en kijk haar aan. "Het is allemaal mijn schuld", huil ik. Ze slaat haar armen om me heen en probeert me te troosten. "Nee, het is niet jouw schuld. Als ik nooit zo was uitgevlogen, had je ons nooit buitengesloten. Het is dus mijn schuld", zegt ze. Ik weet het niet. "Ik wil niet dat Wim weggaat", huil ik. Ze kijkt me aan met een droevig gezicht en fluistert: "Het spijt me." Dan verlaat ze weer mijn kamer.

Een half uur later ben ik nog steeds aan het huilen als er opnieuw op mijn deur wordt geklopt. "Ik heb er geen zin in, mama", roep ik naar de deur zonder op te kijken. De deur gaat echter toch open, maar ik kijk weg. Ik wil niet praten, ik wil alleen zijn. "Alexandra?" hoor ik Davids stem zeggen. Ik kijk op en veeg mijn tranen weg. Hij houdt zijn telefoon vast en reikt die naar me toe. Ik sta op en neem de telefoon van hem over. Ik haal diep adem voor ik begin te praten. "Hallo?" zeg ik. Mijn stem klinkt schor. "Hey", ik herken de stem meteen, het is Wim aan de andere kant van de lijn.

"Het spijt me zo. Je hebt gelijk: ik had je nooit mogen buitensluiten", geef ik meteen toe. Wim luistert zonder iets te zeggen. "Ik wil je niet kwijt", fluister ik vervolgens. "We spreken elkaar wel als ik terug ben", zegt hij plots. Met die woorden hangt hij op. Ik zucht en ga naar beneden. Ik eet met een lang gezicht mijn portie lasagne op. "Hoelang weten jullie dat al?" vraag ik ongemakkelijk. "Vanaf woensdag, hij wil een goede indruk maken op het werk", zegt David vanuit de zetel.

De eerste week gaat traag voorbij. Niets lukt, ik kan me niet concentreren en ik huil mezelf elke nacht in slaap. De weken erna verlopen niet veel beter. Het is ondertussen al drie weken geleden dat ik Wim voor het laatst zag. Ik heb hem sindsdien slechts vijf minuten gehoord aan de telefoon en dat was vlak nadat hij was vertrokken. Het lijkt alsof hij nu degene is die iedereen buiten sluit. Er verschijnen wel regelmatig mooie foto's op zijn Facebookprofiel van het boorplatform, de arbeiders daar en de zonsopgang op zee. Ik scrol door zijn foto's op Facebook. Er verschijnt een foto van Wim en een knap meisje. Ik begin weer te huilen. Ik heb hem weggejaagd en nu ben ik hem voor altijd kwijt.

Ik bel Freya. Het is al lang geleden dat ik haar heb gehoord en ik mis haar wel. Ze weet al van heel deze situatie af en ik weet zeker dat ik bij haar terecht kan om nogmaals uit te huilen. "Freya, ik ben zo dom geweest", huil ik aan de telefoon. "Bel hem", zegt ze gewoon. "Dat gaat toch niet? Hij zit op een boorplatform, daar hebben ze toch geen bereik?" reageer ik. "Als je het niet probeert, weet je het niet", is haar antwoord. Ze heeft ergens wel gelijk, maar zelfs al zou hij bereik hebben, wie zegt dat hij wil opnemen?

Doorheen heel ons gesprek blijft Freya aandringen dat ik Wim moet bellen. Ze blijft het herhalen tot het me de spuigaten uit loopt. En toch weet ik niet of ik moedig genoeg ben om hem te bellen. Als ik uiteindelijk af leg, denk ik na. Stel dat ik hem bel, wat is het ergste dat kan gebeuren? Misschien heeft Freya gelijk: wie niet waagt, niet wint. Maar wat als hij me niet wil horen? Hij was tenslotte ook kortaf toen hij belde drie weken geleden. Nee, hij wil me vast niet spreken. Ik kan hem beter niet bellen.

Tegen het einde van de week ben ik zo bekaf dat ik thuiskom en meteen in bed ga liggen. Ik val haast in slaap en schrik op als mijn telefoon rinkelt. Ik pak hem in mijn hand en neem op zonder te kijken wie er belde. "Hallo, met Alexandra", zeg ik. Ik verwacht Freya's stem te horen, maar in plaats daarvan weerklinkt er een mannelijke stem door de telefoon. "Wim", reageer ik verbaasd. "Komen jullie me morgen afhalen aan het vliegveld?" vraagt hij. Doorheen zijn stem weerklinkt geen enkele emotie. "Euhm, ja, denk ik", stotter ik. "Oké, mooi zo. Dan zie ik jullie morgen. Ik land rond 14.30 uur", zegt hij en legt weer af. Ik zou wel kunnen huilen omdat hij niet meer zei dan dat, maar ik ben wel opgelucht dat hij heeft gebeld. Ik heb tenminste zijn stem nog even kunnen horen. Morgen komt hij naar huis en dan kunnen we het eindelijk uitpraten.

Just a love storyWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu