Hoofdstuk 15

48 5 0
                                        

'Leya! Leya!', hoor ik zacht en vaag. Ik open slaperig mijn ogen en kijk de kamer rond. Damon is hier niet, hij is vast nog weg met de roedel.

'Leya!', roept de stem nog eens. Vaag herken ik de stem, maar ik ben nog steeds niet goed genoeg wakker om hem aan iemand te kunnen koppelen.

'Leya! Ik ben het! Jess! Kom naar beneden en doe de deur voor me open!', roept ze nog eens. Ik sta op uit het bed en loop slaperig naar beneden. Door het kleine gat in de deur zie ik inderdaad Jess staan. Ik open de deur en laat haar binnen.

'Wat doe jij hier op dit uur?', vraag ik terwijl ik vermoeid in mijn ogen wrijf.

'Er zijn mensen van de overheid in het bos, op zoek naar Damon, Duce en Jimme', zegt ze, ik zie de paniek in haar ogen en ze ademt snel.

'Rustig, wat bedoel je?', vraag ik verward.

'Ze zijn hier in het bos, ze kunnen het dorp vinden', zegt ze in paniek.

'Rustig, ze zijn nog niet in het dorp', zeg ik geruststellend, ze knikt zacht.

'Wat is dit?', vraagt een lage mannenstem van buiten. Andere stemmen beginnen ook te praten. Jess kijkt me met paniekerige ogen aan. Ik gebaar haar stil te zijn.

'Probeer een huis te openen, dan kunnen we eens kijken', zegt een andere mannenstem. Het licht in de hal brandt nog, en dat kunnen ze ook van buitenaf zien. Er klinkt gerommel aan de deur vlak naast ons. Mijn hart schiet in mijn keel door de paniek. Jess en ik houden beide onze adem in van de spanning. Ik neem Jess zo snel mogelijk mee naar de achterdeur van het huisje. Ik open hem vlug en we rennen naar buiten, het bos in. Zo snel mogelijk rennen we weg van het dorp. Als we wat verder zijn doe ik het gehuil van een wolf na, zodat de jongens naar ons toe komen. Na een paar seconden klinkt er een antwoord van een wolf. We wachten waar we zijn terwijl mijn hart in mijn keel blijft kloppen. Bij elk geritsel in de struiken kijk ik die kant op. Als er een hard geritsel klinkt draai ik me weer die kant op. Drie wolven, door de maan verlicht, springen de bosjes uit. Ze komen bij ons staan en kijken ons vragend aan. Andere wolven springen ook uit de bosjes en gaan rond ons staan, tot de volledige roedel er is.

'Ze zijn hier, ze zijn in het dorp', zegt Jess, ze hurkt voor de drie bekende wolven. Ze legt haar hand op de kop van Duce. De drie wolven grommen zacht, kwaad. Andere wolven blijven naar ons staren en volgen de conversatie.

'Ga alsjeblieft niet terug naar het dorp, dat wordt jullie dood', mompelt Jess. De drie dichtstbijzijnde wolven kijken haar aan. Ze duwen kun kop tegen haar knieën. Ze doen hetzelfde bij mij en beginnen dan te huilen naar de maan. De volledige roedel volgt. Ze beginnen richting het dorp te rennen en laten ons alleen achter.

'Wacht! Nee!', roept Jess, ze wilt achter ze aan lopen, maar ik hou haar tegen.

'Ze weten wat ze doen, de jongens weten maar al te goed waartoe die mensen in staat zijn', zeg ik haar. De tranen lopen stil over haar wangen. Ik knuffel haar troostend.

'Het komt wel goed met ze', mompel ik zacht.

***

'Laten we gaan kijken', stel ik voor na een tijdje wachten. Jess knikt en samen stappen we terug naar het dorp. Als we daar aankomen zie we een paar lijken en gewonden liggen. Wolven en mensen. Ik draai mijn hoofd weg van het beeld en haal rasperig adem. Ik hoor dat Jess ook een geschrokken geluid maakt. Verschillende groepjes wolven staan rond andere gewonde en overleden wolven. Ze janken zacht.

'Kom, misschien kunnen we helpen', zeg ik zacht tegen Jess. We lopen verder, maar ik stop meteen als ik een wolf zie liggen met meerdere wolven er rond. Ik herken de wolf meteen.

Duce

Hij ligt levenloos op de grond in een plas van bloed. Jess en ik stappen door de wolven heen naar de wolf toe, terwijl tranen over mijn wangen lopen. Ik probeer een hartslag te vinden bij de wolf terwijl Jess controleert of hij nog ademt. Twee wolven in het bijzonder kijken ons smekend aan. Damon en Jimme. Ik wend mijn ogen van hun af en kijk vragen naar Jess.

'Hij ademt niet meer', zegt ze zacht, ik voel nog op een andere plaats voor een hartslag, maar die is er niet meer.

'Hij heeft ook geen hartslag meer', mompel ik met een gebroken stem. De wolven om ons heen die het begrepen hebben beginnen te janken. Damon en Jimme lopen om het lichaam van Duce heen en ik sla mijn armen om Damons nek. Een andere, kleine wolf komt ook naar me toe. Die ogen lijken zo veel op die van zijn broer, dat ik hem herken. Ethan. Ik trek de jonge wolf ook tegen me aan. Hij jankt zacht en kijkt naar zijn oudere broer. Andere wolven duwen zacht hun snuit tegen het lichaam van Duce, in de hoop dat hij nog zelf beweegt, maar dat gebeurt niet.

'We moeten bij de rest kijken of we kunnen helpen', mompel ik zacht, ik kijk Jess aan die Jimme knuffelt. Haar ogen staan ook vol tranen.

'Ja, we moeten helpen waar we kunnen'

I Did Not Know HimWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu