Jon

185 16 2
                                    

Hoofdstuk 18

Gekrijs een hulpeloos gekrijs gaat door het kamp heen. De paardenhoeven trappelen op het grindpad, en met volle snelheid raas ik naar het indianenkamp. Die zouden wel eens heel goed weten waar Clark zich verstopt zou hebben. De huurlingen storten zich hongerig op de vrouwen die gillend wegrennen. De pijlen vliegen om mijn oren en ik schiet een keer in de lucht met mijn geweer. Ik galoppeer naar de grootste tent, de tent van het opperhoofd. Ik laat mijn paard steigerend tot stilstaan brengen en spring van het dier af. Ik loop de laatste meters naar de tipi en gooi het luik open. De oude man zit rustig in het midden van de tipi met zijn ogen gesloten, zijn vrouw zie ik nergens. Ik richt de loop van het geweer op het hoofd van de oude man. ‘Waar is Clark?!’ De ogen van de man gaan langzaam open, te langzaam naar mijn smaak. ‘Die zal je hier niet vinden, Jon.’ Ik laat het klik geluid van de veiligheidspal van mijn geweer horen, de man geeft geen kik. ‘Kom op oude man, ik weet heus wel dat jij dondersgoed weet waar mijn tweelingbroer is. ‘Schiet me neer en je zal het nooit weten.’ Buiten klinkt het wanhopige gegil van de stam.

‘Waar zijn je dochters, ik wed dat mijn huurlingen op dit moment hun kelen doorsnijden, denk je ook niet?’ Het opperhoofd kruist zijn armen voor zijn borst. ‘Mijn dochters zijn sterk en moedig, waarschijnlijk een stuk heldhaftiger dan die huursoldaatjes van jou. Vertel me eens Jon, wat brengt jou hier?’ Hij lacht me vriendelijk toe. Het geweer intimideert hem blijkbaar niet. Ik gooi het op de grond en open mijn jas. In de voering hangt een angstwekkende hoeveelheid lugubere messen. ‘Welke heeft voor jou de voorkeur, ouwe?’ Ik grijns en pak een mes met een gekromd lemmet. ‘Is deze niet mooi?’ Prachtig vakmanschap. Ik speel wat met het mes tussen mijn vingers. Het opperhoofd blijft rechtop zitten en keurt me geen blik waardig. Ik zucht en stop het mes weer terug. Ik pak een andere. ‘Zie je deze, een cadeautje van mijn grootvader. James Anderson, die ken je toch wel, is dat niet jou grote vriend? O, wat stom van me, dit was Clarks cadeautje. Oeps.’ Ik laat het mes langs zijn gezicht glijden. ‘Jullie zijn wel uitzonderingen, hier zo vlakbij een grote stad kamp opstellen, een beetje onhandig.’ Ik maak een dunne snede in het rimpelige gezicht van de oude man. ‘Weet je wat voor soort mensen er in Saint Louis rondlopen, slaven, en weet je wat wij met slaven doen? We brandmerken ze. Om aan te duiden dat ze ons bezit zijn, jij bent mijn bezit.’ De man zegt geen woord, en mijn geduld raakt op.

Ik geef de man een schop en hij valt op de grond, vlakbij een smeulend hoopje as. Ik schop het as in zijn gezicht. Het opperhoofd knijpt even zijn ogen dicht, dan kruipt hij weer overeind. Het gegil buiten wordt minder, mijn mannen zullen de stam wel in een hoek gedreven hebben, zoals ik gevraagd had. ‘Sta op!’ Ik sleur de man aan zijn haren overeind, met mijn mes scheur ik het tentdoek wijd open. De bekende brandgeur komt me tegemoet en de rook prikt in mijn ogen. Ik hoor een ijselijke gil die wordt gevolgd door nog meer gegil. Met angst kijk de stam naar hun leider, een mes tegen zijn keel aangedrukt. De huurlingen houden stam in bedwang door met hun geweerlopen op hen te richten. ‘Hier zijn we dan geliefden indianentuig!’ Ik schreeuw het uit volle borst, ervoor zorgend dat iedereen me duidelijk kan verstaan. ‘Vertel mij, waar Clark is, en jullie geliefden opperhoofd blijft leven, zo simpel is het.’ Ik hoor verontwaardig gebrom onder de groep van indianen. ‘We verraden onze gast niet!’ en ‘Dat zal Clark nooit toestaan.’ Wordt er geschreeuwd, ik grinnik. ‘Trouw volkje heb jij.’ Het opperhoofd snuift. ‘Wij zijn niet bang voor jou.’ De oude man richt zijn aandacht aan zijn stam, en in zijn eigen taal schreeuwt hij. ‘Vermoord deze barbaren, de verkrachters van je dochters, de moordenaren van je zoons. Pak ze en bescherm de stam, ik heb goed geleefd. Maak deze woestelingen af!’ Blijkbaar heeft die ouwe nog wat wijs meegedeeld want een luide kreet ontstaat in de stam en ik weet dat het niemand hier me gaat vertellen waar ik mijn broer kan vinden. Het opperhoofd has no use for me anymore. ‘Het was fijn je weer gezien te hebben, doe de groeten aan mijn grootvader.’ Met dat snijd ik de keel door van het opperhoofd.

Dan barst de hel los, de indianen gooien met alles wat ze in zich hebben zichzelf in de strijd. Eerst wordt er geschoten, maar later hoor ik het gegorgel van bloed dat uit doorboorde magen en doorgesneden kelen komt. Ik veeg mijn mes schoon. Dus Clark, waar ben je? Ik draai me om en schop het roerloze lichaam van het opperhoofd weg. Ik loop terug naar de plek waar ik mijn paard heb gelaten, en spring erop. Clark kan nooit ver van deze groep zijn, ik zie de zon langzaam zakken, en de schemering inzetten. Gehaast galoppeer ik door de dichte bebossing, maar mijn paard zet zich stevig af tegen de grond en weigert verder te gaan. Ik kijk om me heen, wat heeft het dier zo upset gemaakt? Dan hoor ik een paar meter bij mij vandaan een snel paardengetrappel, en een bekende schreeuwende stem. 'Sneller hurricane, kom op jongen, ga sneller!' Clark. Eindelijk heb ik mijn verrotte tweelingbroer gevonden. Ik geef mijn paard de sporen en zet een achtervolging in. Ik houd de achterkant van mijn geweer in de aanslag en ik rijd zo dichtbij Clark als ik kan. Dan geef ik het voorbeen van zijn paard een keiharde stoot, het valt met een harde klap, en slingert Clark op de grond. Ik stop mijn paard en spring van het dier af. 

'Ik heb je gemist broertje, waar was je toch al die tijd?' Ik por in Clarks buik, mijn plan was snel en pijnlijk, maar volgens mij heeft Clark nog een leuk verhaaltje te vertellen. 'Het is grote broer voor jou, gluiperd.' Clark staat alweer op zijn voeten. Ik grijns. 'Het duurt niet lang meer voordat ik geen broer meer heb.' Met die zin val ik aan, ik spring met volle kracht op hem af en knal hem omver. 'Gaan we weer knokken broertje, dat liep de vorige keer ook niet zo goed voor je af, of wel?' Razend om mijn broers woorden begin ik op hem in te slaan, heel lang de tijd om hem te slaan heb ik niet, na nog geen drie klappen voel ik een genadeloze vuist op mijn slaap. Ik knal op de grond. 'Geef het op Jon, ga naar huis, laat me met rust. 'Nooit! Als ik geen geluk mag vinden mag jij het ook niet!' Clark kijkt me arrogant aan, maar ik vecht gemeen en schop hem tussen zijn benen. 

'Vertel me eens grote broer, waar is mijn lieftallige schoonzusje?' Clark kijkt me pisnijdig aan, stevig vastgebonden aan een boom. Ik had hem bewusteloos geslagen met de kolf van mijn geweer. 'Die is dood, weet je nog?' Ik sla mezelf voor mijn hoofd. 'O, wat dom van me, je dacht dat ik je verloofde bedoelde. Ik had het over je vrouw, trouwringen liegen niet Clark. Mooi vakmanschap.' Ik trek de ring van zijn vinger en schuif hem om mijn eigen vinger. 'Vind je het goed als ik hem even leen? Ik ga mijn schoonzusje eens met een bezoekje vereren.' Ik zie Clark wild worstelen in zijn touwen. 'Je laat haar met rust hoor je!' Ik grinnik. 'Burn.' 

Amelia (Voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu