H10: Een revue

131 13 0
                                    

Wat woog zwaarder? Familiale banden of een lotsbestemming. Een overlapping van beiden zou in veel opzichten ideaal zijn, maar bij mij was dit niet het geval.
Ik bleef mezelf er maar aan herinneren dat ik Judith was. Ik moest en zou naar Parijs gaan met als doel om Jean Paul Marat te vermoorden. Ik zou daar de dood vinden, of ik zou met opgeheven hoofd terugkeren naar Caen. Alhoewel de laatste optie mij het meest onwaarschijnlijk leek.

We stonden voor de façade van het nieuwe huis van Marie en Pierre, terwijl ik op het punt stond om te vertrekken. Het was gisteren avond te laat geworden om terug te gaan, dus Marie had geregeld dat ik kon blijven slapen. Tante had het aanbod echter afgeslagen en was gisterenavond tegen de adviezen in toch nog vertrokken naar Caen.
Ik omhelsde Marie voor de laatste keer. Tranen blonken in haar helderblauwe ogen en haar gezichtje zag wit. 'Snel terug komen zus van me,' fluisterde ze met gesmoorde stem. Ik sloot mijn ogen en probeerde alles van Marie in mijn geheugen te prenten. Haar engelachtige gezichtje, haar zachte, ietwat hoge stem, de helderblauwe ogen die ze van moeder had. Veel kans was dit de laatste keer dat ik haar ooit zou zien.
'Ik hou van je zusje.'
'Ik ook van jou Charlotte.'
Ik liet haar los en een moment keken we elkaar recht aan.
'Zal je schrijven wanneer je bent aangekomen?' vroeg ze met een klein stemmetje.
Ik schonk haar een mistroostige glimlach. 'Dat zal ik doen Marie.'
Nadat ik voor de laatste keer over haar hoofdje had geaaid draaide ik me om zodat ik het rijtuig in kon stappen.
Nadat een bediende me had geholpen met instappen zwaaide ik naar Marie totdat ze slechts een vaag stipje in de verte was.
Met een diepe zucht draaide ik me om en liet mezelf zakken in de kussens van het rijtuig.
Ondanks het redelijk vroege tijdstip scheen de zon fel. Er hing nog een lichte nevel over de kleine groene heuveltjes die steeds uit het niets op leken te doemen in het landschal.
Het rijtuig hobbelde onregelmatig en ritmisch over het wegdek en al snel werd ik overvallen door een loom gevoel en voelde ik hoe mijn gedachten langzaam maar zeker vertroebelden en vervaagden. Ik onderdrukte een geeuw en viel langzaam maar zeker in slaap.

Ik schrok wakker en viel met een klap voorover. Nog net op tijd wist ik mezelf vast te klampen aan de deurpost van de koets. Een enorme bobbel in het zandpad had ervoor gezorgd dat ik wakker was geschrokken. Een wolk was voor de zon geschoven waardoor de kleuren in het landschap minder verzadigd leken te zijn, als een enorme schaduw die alle kleuren deed vervagen, en de mist was vrijwel verdwenen. Ik huiverde.
De omgeving kwam me bekend voor, dus dat betekende dat ik bijna thuis was. Ik zou nog een dag thuis doorbrengen waarna ik zou vertrekken naar Engeland. Dat zou ik in elk geval iedereen laten geloven, verbeterde ik mezelf, terwijl ik in werkelijkheid naar Parijs zou gaan. Ik was erg benieuwd hoe Parijs eruit zou zien. De enige verwachting die ik had was dat het een enorme chaos was, vol met mensen en smalle vieze straatjes die naar het bloed roken dat afkomstig was van de guillotine. Hier tussenin bevonden zich uiteraard ook huizen van wat welgesteldere mensen, zoals rijke kooplui en politici. Politici zoals Marat, dacht ik met weerzin, binnen twee weken zou hij worden gedood door toedoen van mijn hand. Ik zou mijn vaderland verlossen van deze moordenaar en levens van honderden, of misschien zelfs wel duizenden mensen redden. De enige prijs waarmee ik kon betalen zou veel kans mijn eigen leven zijn. Maar wat is één mensenleven?
In elk geval voldoende om de geschiedenis een andere wending te geven.
Hoe zou men over mij denken als het mij lukte om Marat te vermoorden? Zou men mij beschouwen als een moordenares of een martelares? De Jakobijnen zouden mij tot in het diepst van hun hart haten. Maar de Girondijnen zouden mij zien als een martelares. Gestorven om Frankrijk te verlossen van de Terreur. Of ik zou juichend worden onthaald wanneer ik terug zou keren naar Caen. Wat er ook met me zou gebeuren, ik zou de geschiedenisboeken in gaan, dacht ik triomfantelijk.

Mijn kapsel was aardig uitgezakt. Vlug bond ik het op een staart en maakte er vervolgens een simpele knot van. Daarna bevestigde ik mijn kapje er overheen zodat het aan het zicht werd ontrokken, maar hiervoor had ik niet de kans.
De koets kwam abrupt tot stilstand. Van alle kanten klonken triomfantelijke kreten en in de verte hoorde ik tromgeroffel.
Ik tuurde uit het raampje en zag dat de koets vlak voor het marktplein in Caen tot stilstand was gekomen. Wat was er aan de hand?
Ik wierp een zijdelingse blik op de koetsier, die ongeduldig met zijn voet op het metaal van de onderkant van de koets tikte.
Opeens verscheen er een krantenartikel voor mijn geestesoog. Wacht eens even. Ik telde de dagen op mijn vingers af en kwam tot de conclusie dat het vandaag 8 juli was.
'Monsieur?' vroeg ik bleefd. 'U mag me er hier uit laten.'
Het gezicht van de man klaarde op. 'Dat is prima mademoiselle Corday,' antwoordde hij.
Ik stapte haastig uit, betaalde de man en baande me vervolgens een weg door de mensenmassa. Hoe kon ik dit vergeten?
Weken geleden werd in de krant aangekondigd dat het departement van Calvados de gehoorzaamheid van de nationale conventie op zou zeggen. Vandaag zouden alle troepen uit het compartiment samen komen onder leiding van generaal Wimppen voor een groot revue.
De gehele voorkant van het plein was afgebakend en in plaats van marktkraampjes stonden er rijen mannen in een kaarsrechte lijn opgesteld.
Ik ging op mijn tenen staan om het beter te kunnen zien. Het waren er zeker wel een paar honderd, weliswaar in allemaal soorten en maten, toch droegen ze allemaal hetzelfde uniform met daarop het embleem van het compartiment van Calvados.
Van alle kanten klonk gejuich. Groepjes jongemannen, wasvrouwen met manden stevig in hun armen geklemd en kinderen die gewoon meededen, omdat iedereen het deed, terwijl ze ongetwijfeld geen idee hadden wat er aan de hand was.
Opeens ving ik een glimp op van het krullende haar van Charles Barbaroux. Toen het triomfantelijke gejuich langzaam maar zeker stopte wendde ik mijn blik naar de voorkant van het plein.
Barbaroux, Brissot, Fauchet en een aantal andere revolutionairen stonden op een verhoging, zodat iedereen hen goed kon zien. Ze zwaaiden en heetten iedereen welkom. Ik spitste mijn oren om te kunnen horen wat Brissot te zeggen had.
'Goededag, inwoners van Caen. Vandaag zijn jullie getuige van een revue onder leiding van generaal Wimppen. Binnenkort zal hij met zijn mannen,' Brissot wees naar de rijen mannen achter hem, 'optrekken om Parijs te verlossen van die anarchistische Jakobijnen!'
Het gejuich van de menigte zwol aan, maar Brissot was nog niet uitgesproken. Hij stak zijn rechterwijsvinger met een krachtig gebaar omhoog.
'Wij kunnen dit niet bewerkstelligen zonder uw steun, want deze opstand is voortgekomen uit een collectief gevoel van afgunst tegen het steeds machtig wordender bolwerk Parijs, onder leiding van Danton, Robespiere en uiteraard het grootste monster van hun allen, Jean Paul Marat!'
Ee trok een huivering door mijn lichaam bij het horen van die naam. Binnen twee weken zou hij dood zijn, sprak ik mezelf toe. Het was ondertussen muisstil geworden op het plein en het enige geluid wat iedereen hoorde was de raspende stem van Jacques Brissot, leider van de Girondijnse factie.
'Deze mannen zullen hun leven wagen om een beter en vredelievender bestaan voor henzelf, maar ook voor uw en zeker uw nazaten te creëeren! Aarzel niet! Sluit u bij ons aan in het leger om hieraan een bijdrage te leveren! Of pak uw spaarpot en kijk hoe veel u kunt missen voor een goede, gelukzalige toekomst!'
Ik kon Brissot amper verstaan vanwege de aanzwellende fluisterende stemmen in de menigte. Het gezicht van Brissot was rood aangelopen en als een bezetene was hij argumenten aan het opsommen. Al snel bereikte het geluid van rinkelende geldstukken mijn oren.
Het enige waar ik oog voor had waren de talloze mannen achter Brissot en de revolutionairen. Al deze mannen, die nu allen met een neutrale uitdrukking op hun gezichten naar een punt in de verte staarden, zouden hun leven op het spel zetten om de Jakobijnen omver te werpen, terwijl één persoon dat ook zou kunnen doen.
Op dat moment werd mijn aandacht opnieuw getrokken door Brissot. Hij stak zijn hand in de lucht en tussen zijn vingers hield hij een pamflet geklemd. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes tegen het felle zonlicht en identificeerde het als het pamflet waarop Marat stond afgebeeld als Minotaurus.
'Zal ik eens iets verhelderen?' stelde hij. 'Geen één van jullie kan Theseus zijn, want wij zijn het allemaal! Iedereen draagt een steentje bij aan de revolutie, dus alles bij elkaar opgeteld verslaan wij de Jakobijnen allemaal samen. Iedereen met een andere bijdrage.'
Er zat zeker wel een kern van waarheid in zijn woorden, want iedereen deed wel iets. Al was het voedsel brengen naar de revolutionairen, steun betuigen door naar vergaderingen te komen of door geld te doneren. Iedereen leverde een bijdrage.
Maar aan de andere kant vond ik Brissot opvallend zwijgzaam over de mate van bijdrages.
De mannen vooraan op het plein zouden dit alles moeten bekostigen met hun leven als deze opstand verkeerd afliep, terwijl al deze mensen in nog in veiligheid zouden verkeren.
Het enige wat ik kon doen was de levens van deze mannen sparen door Marat eigenhandig te vermoorden. Ik keek naar de mannen. Hun vrouwen wachtten thuis ongetwijfeld hun komst weer af.
Het idee dat ik verantwoordelijk gehouden kon worden voor het sparen van de levens van deze mannen vervulde me met een gevoel van vastberadenheid.
Ik werd nog vastberadener dan dat ik al was. Brissot stelde dat wij allemaal wel een stukje van Theseus in ons dragen, maar hij had niets verteld over Judith.
Holofernes, de generaal van het Babylonische leger, werd vermoord door toedoen van een vrouwenhand.
Ook Marat zou worden vermoord door een vrouwenhand, door mij, zodat Parijs zou worden bevrijd van een monster.


Het Corday ComplotWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu