Ik schrok wakker. Dunne stralen zonlicht schenen door de gele gordijnen op de donkerbruine eikenhouten vloer en ver weg hoorde ik een paard hinniken. Het was een vredig aanzicht, maar het lukte me niet om de nachtmerrie die mijn brein de afgelopen had geteisterd van me af te zetten.
'Veroordeel ze allemaal. Die vervloekte Girondijnen!' schreeuwde een mannenstem vanaf een plateau in het midden van een druk bebouwd plein, met mensen aan alle kanten. Ik was in Parijs, om de een of andere reden wist ik dat gewoon. Daarnaast wist ik onwillekeurig dat de man op het plateau Marat moest zijn. De kleine gedrongen gestalte op het podium ging helemaal op in zijn betoog, op dezelfde wijze zoals Romeinse senatoren deden in boeken, wanneer zij een of ander nieuw wetsvoorstel in wilden dienen waarvoor zij aanhangers moesten winnen.
Marat werd bijgestaan door een joelende menigte, voornamelijk mannen die het duidelijk met hem eens waren. Ze schreeuwden de ergste verwensingen over Girondijnen die ik ooit had gehoord. Uit alle macht probeerde ik me een weg te banen door de menigte. Ik moest hier weg, ik hoorde hier niet, dacht ik angstig.
Welke kant ik ook op ging, het lukte met niet om van het podium verwijderd te raken. Integendeel, het leek alsof ik alsmaar dichterbij het podium kwam.
'Iedereen met Girondijnse sympathieën zal worden veroordeeld,' klonk de stem van Marat ferm en vastberaden, alsof hij er al zeker van was dat dit daadwerkelijk zou gaan gebeuren. Hij stak zijn vinger in de lucht terwijl hij zijn blik door de menigte liet gaan.
Mijn pogingen om te ontsnappen aan het betoog van Marat mislukten jammerlijk. Mijn hart klopte in mijn keel en het bloed bonkte in mijn slapen. Ik stond nu aan de rand van het podium.
'Het zou iedereen kunnen zijn, wist u dat? Het zou uw buurman kunnen zijn! Of erger, bijvoorbeeld uw broeder. Maar vaderlandsliefde reikt verder dan vriendschappelijke of familiale banden, dus weet wat u te doen staat!'
Op dat moment vond zijn kille blik de mijne en schrok ik wakker.Een rilling trok door mij heen toen ik de dekens van mijn lichaam trok. Arianne, een van de dienstmeisjes, hielp me met aankleden waarna ik vervolgens de trap af liep naar de keuken. Op de keukentafel lag een briefje waarop in het krullerige handschrift van mijn tante stond geschreven dat ik naar de markt moest om eten te halen.
Ik schudde mijn hoofd en dacht opnieuw aan mijn droom. Wat gek, bedacht ik me. Ik droomde over Parijs en Marat terwijl ik daar nog nooit was geweest en bovendien geen flauw idee had hoe Marat eruit zag. Alhoewel ik me daar uiteraard wel een voorstelling bij kon maken. Ik stelde Marat voor als het zoveelste monster die elke Girondijn meesleurde in een bloedrode draaikolk die regelrecht naar de guillotine leidde. Ik stelde me het hoofd van een bekrompen man voor met grillige groeven in zijn gezicht en een ijzige meedogenloze blik in zijn ogen. Een gebogen rug en een krachtige stem die elk luisterend oor van afgevaardigden wist te bereiken tijdens een bijeenkomsten van de Nationale Conventie. Om wat afleiding te zoeken besloot ik om meteen naar de markt te gaan, zodat ik daarna eventueel wat voedsel naar de revolutionairen kon brengen. Het was niet veel wat ik kon doen, maar het stelde me in staat om toch een bijdrage te leveren aan de revolutie.Niet veel later bevond ik me op het marktplein. Aan alle kanten werd etenswaar aangeprezen, maar de prijzen waren zo verdomd hoog. Met een diepe zucht liep ik alle kraampjes voorbij, hopeloos op zoek naar een verkoper met wat lagere prijzen. De vader van Maria was een groothandelaar in graan en gaf ons regelmatig korting, omdat we vaste klant waren, maar door de stijgende prijzen en het ernstige voedseltekorten op het platteland kwam dit steeds minder vaak voor. Daarnaast werd van dorpelingen verlangd dat zij voedsel afstonden aan abbé Fauchet zodat hij dat door kon smokkelen aan de gevluchte afgevaardigden. Hoewel mijn tante mij dit uitdrukkelijk had verboden deed ik het toch. Voor de revolutie en voor mezelf, zodat ik toch het gevoel had dat mijn leven iets bij kon dragen in dit kleine stukje Franse geschiedenis.
Mijn gedachten gingen terug naar de vergadering van gisterenavond. Alle gevluchte afgevaardigden uit Parijs hadden iets gemeen in hun leven wat ik niet in mijn bezit had en wat ik nooit in mijn bezit zou krijgen.
Betekenis. Wat betekende mijn leven vergeleken met dat van hen? Wat betekende mijn aandeel in deze revolutie? Een klein beetje voedsel brengen naar vluchtelingen.
Midden op het marktplein hield ik mijn pas in, zoals Maria altijd deed in het klooster, en staarde naar de hemelsblauwe lucht, de plek waar God zich zou moeten bevinden.
Verschillende mensen wierpen mij geïrriteerde blikken toe en sommigen gaven mij heel subtiel een duwtje om duidelijk te maken dat ik door moest lopen. Maar daar besteedde ik geen aandacht aan.
Nadat ik mijn boodschappen had gedaan besloot ik om een bezoek te brengen aan de voormalige abdijkerk van Caen, wat sinds het uitbreken van de revolutie was omgedoopt tot een parochiekerk, zodat ik daar wat voedsel achter zou kunnen laten bij abbé Fauchet voor de vluchtelingen uit Parijs.
De klokkentoren van de Saint Etiénne stak scherp af tegen het vlakke landschap. Al sinds dat ik een klein meisje was bezocht ik deze kerk minstens een aantal keer per week. Telkens weer aanschouwde ik dit wonderlijke bouwwerk als een creatie uit de hand van God. Door de prachtige boogconstructies en de duizelingwekkende hoogte van de kruisribgewelven in het plafond voelde ik me ontzettend nietig. Maar ook het licht dat door de glas in lood in ramen rondom de kleine kapelletjes van de absis scheen zorgde voor gekleurde lichte vlekken die leken te dansen op het geruite vloeroppervlak, iets wat ik als klein kind prachtig vond om naar te kijken wanneer de preek van de priester te langdradig werd.
Ik betrad de kerk door het westportaal. In het voorbijgaan wierp ik een blik op het hoog reliëf in de nis boven het portaal waarop een tafereel van het Laatste Oordeel was uitgehakt in steen. Onwillekeurig versnelde ik mijn pas om de priemende blik van Jezus in het midden van de nis te vermijden. Zonder al te lang stil te staan bij het interieur van de Saint Étienne liep ik door het middenschip terwijl ik zoekend rond keek, op zoek naar de kleine gestalte van abbé Fauchet. Zijn dagelijkse activiteiten bestonden veelal uit het onderhouden van de kerk en ervoor zorgen dat de Girondijnen aanhangers verborgen bleven. Iets wat in mijn ogen een zeer goede zaak was, want abbé Fauchet was een geweldig redenaar. Tijdens zijn preken op zondagen leek het alsof alle aanwezigen hun adem inhielden om geen woord te hoeven missen van zijn inspirerende woorden over de relatie tussen geloof, de revolutie en de Girondijnse idealen.
Uiteindelijk vond ik abbé Fauchet in een van de kapelletjes rondom de absis. Hij was bezig met het aansteken van kaarsen rondom het kleine altaar dat daar was neergezet voor de heilige Johannes de Doper.
'Mademoiselle Corday,' begroette hij toen hij mij zag. Ik was lichtelijk verbaasd dat hij mijn naam kende. Ik groette beleefd terug en vertelde hem dat ik was gekomen om voedsel af te geven voor de gevluchte afgevaardigden uit de Nationale Conventie.
'God zegene je kind,' sprak abbé Fauchet glimlachend toen ik hem een klein deel van mijn recente aankopen gaf. Net op het moment dat ik aanstalten wilde maken om te vertrekken stak abbé Fauchet zijn hand op als een teken om mij tegen te houden.
'U hoeft nog niet meteen te vertrekken mademoiselle. Van mij mag u best meelopen om het voedsel persoonlijk te overhandigen.'
'Weet u dat wel zeker?' wierp ik onzeker tegen. Het waren erg belangrijke mannen en het voelde alsof ik, een jonge vrouw met een onbeduidend leven, hun van belangrijk werk afhield.
'Natuurlijk kind,' antwoordde hij, 'dan weet u tenminste zeker dat het voedsel wel degelijk bij hen aankomt.' Hij maakte met zijn hand een beweging over zijn licht opbollende buik, 'want er zijn dorpelingen die er stellig van overtuigd zijn dat het voedsel een andere bestemming heeft,' voegde hij daar op een veelbetekenende toon aan toe. Ik wist een lichte glimlach op mijn gezicht te toveren, want ik voelde me behoorlijk ongemakkelijk. Uiteraard ging abbé Fauchet er vanuit dat dorpelingen dachten dat al dat voedsel in zijn maag terecht kwam, gezien zijn goed doorvoede lichaam, dus niemand zou protesteren als hij zo'n aanbod zou doen.
Abbé Fauchet ging mij voor door een lange gang die vanuit de kathedraal uitkwam in het klooster. Ondertussen vertelde hij dat de gevluchte afgevaardigden zich bevonden onder de monniken omdat ze daar het minst opvielen. Elke vluchteling had een kamertje toegewezen gekregen van waaruit hij ongestoord verder kon werken aan pamfletten, brieven en andere zaken in Girondijns belang.
Abbe Fauchet hield zijn pas in voor een zware eikenhouten deur en klopte daar een aantal keer op. Van achter de deur klonken gedempte mannenstemmen. Het gesprek eindigde abrupt.
Abbé Fauchet opende de deur en deed vervolgens een stap opzij om mij voor te laten. Het vertrek was sober ingericht. Aan de linkerkant stond een onopgemaakt bed met daar langs een klein tafeltje en aan de witte muur hing een houten kruis die de grootte had van mijn hand. De enige bronnen van licht in het kleine kamertje was een raampje boven het bed en de brandende kaars op het tafeltje.
Jacques Brissot stond met een voorovergebogen rug over het kleine tafeltje gebogen, terwijl hij zijn hoofd naar de deur draaide.
'Abbé Fauchet,' sprak hij ter begroeting, 'en mademoiselle..' Zijn stem ging vragend omhoog, omdat hij mijn naam niet wist. Dat kon ik hem immers niet kwalijk nemen.
Ik maakte een korte reverence. 'Corday,' zei ik, 'Charlotte Corday.' Ik hoopte dat Jacques Brissot niet zou merken hoe zenuwachtig ik was.
Toen ik opkeek zag ik achter de rug van Jacques Brissot een tweede man tevoorschijn komen. Het was Charles Barbaroux. In zijn ogen lag een blik van herkenning. 'Mademoiselle Corday,' zei hij peinzend. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en staarde een moment nadenkend voor zich uit, alsof hij zich iets probeerde te herinneren.
'Ah! Nu weet ik weer waar ik u eerder heb gezien!' Zijn blik klaarde op, 'ik kan me herinneren dat u gisterenavond aanwezig was bij de vergadering.'
Ik knikte vluchtig, want ik zag dat Jacques Brissot zijn blik verwachtingsvol op abbé Fauchet had gericht. Beide mannen vroegen zich uiteraard af wat ik hier deed, schoot het door me heen. Als ik niet snel iets deed zou dat de situatie alleen maar ongemakkelijker maken.
'Ik heb voedsel meegebracht van de markt,' zei ik vlug, terwijl ik een zak met voedsel omhoog hield. Charles Barbaroux schonk me een dankbare glimlach. 'Dat is goed om te horen, want ik rammel van de honger.'Ik voelde me ontzettend nietig tussen deze hooggeplaatste mannen. Het liefst zou ik ze het hemd van het lijf vragen over Parijs, Marat, de Nationale Conventie, alles over de revolutie wat er maar te weten viel. Boeken waren dode bronnen, de informatie die erin stond zou altijd hetzelfde blijven. Mensen waren daarentegen levende bewijzen waarvan de informatie misschien niet altijd klopte, maar ik zou mijn hand in het vuur durven steken voor informatie die deze mannen mij zouden kunnen verschaffen.
Zwijgend deed ik een paar passen naar voren en zette de zak met eten zorgvuldig op het kleine tafeltje, wat lag bezaaid met ontwerpen voor pamfletten. Ik ving een glimp op van een portret dat Marat moest voorstellen, maar de enige vergelijking die ik uit het portret op kon maken was dat hij veel weg had van de Minotaurus uit het doolhof van Daedalus. Er speelde een glimlach rondom de lippen van het gerimpelde gezicht van Jacques Brissot toen hij mijn afkeurende blik zag, waardoor alle lijntjes in zijn gezicht van plek veranderden. 'Een goede vergelijking vind u niet mademoiselle Corday?' Ik knikte heftig. 'Dat Theseus hem vlug mag doden!' reageerde ik met opeengeklemde kaken van ingehouden frustratie.
Charles Barbaroux en Jacques Brissot schoten in de lach. 'U kent de klassieken goed voor een vrouw,' merkte abbé Fauchet glimlachend op. Ik wierp nogmaals een blik op de pamfletten en realiseerde me dat ik deze mannen al lang genoeg van hun werk had gehouden. 'Was het maar waar,' viel Charles Barbaroux hem bij.
'Ik zal jullie niet langer van jullie werk afhouden, want tijd is kostbaar als het aankomt op het voorbereiden van een opstand voor de revolutie,' verontschuldigde ik me.
Met kleine snelle passen liep ik terug naar de deuropening van het vertrek waar abbé Fauchet nog steeds stond.
'Bedankt voor uw bezoek mademoiselle Corday,' sloot Jacques Brissot het gesprek af.
Ik glimlachte. 'Het genoegen was aan mijn kant messieurs.'
JE LEEST
Het Corday Complot
Historical FictionWat als een vrouw ten tijde van de Franse revolutie zich bemoeid met politiek? Politiek was immers niets voor vrouwen. Wat als zij denkt dat ze in haar eentje de maatschappij kan verbeteren als dit wellicht ten koste zou kunnen gaan van haar eigen l...