Het afscheid met tante was eerder van formele dan vriendschappelijke aard. Ze omhelsde me stijfjes en wenste me het beste toe.
Het rijtuig wat ik had geregeld arriveerde op tijd en nadat de koetsier mijn spullen boven op het rijtuig had gebonden begon ik aan mijn reis.
Het vertrouwde landschap wat aan me voorbij trok ging al snel over in een onbekend terrein, waar ik nog nooit was geweest. Mijn hart bonkte hevig tegen mijn ribbenkast en het leek alsof er energie door mijn aderen vloeide in plaats van bloed toen ik Caen verliet.
De lucht was egaal blauw en de zon scheen fel op de koets. In een vloeiende beweging klapte ik de waaier in mijn rechterhand uit, in de hoop dat een beetje wind verkloeling zou kunnen bieden vanwege de bedwelmende warmte in het rijtuig.
De stof van mijn japon plakte aan mijn ledematen het korset belemmerde mijn ademhaling. Ik wapperde harder met mijn waaier totdat de spieren in mijn hand lam werden.
Ik dacht aan mijn familieleden en vrienden. Ik stelde me hun gezichten voor en haalde oude herinneringen op die nu voorgoed verleden tijd waren.
Ook dacht ik aan het plan wat ik de afgelopen weken zorgvuldig uit had gewerkt. Ik zou Marat vermoorden tijdens een bijeenkomst van de Nationale Conventie. Ik had voldoende japonnen die door konden gaan als die van een redelijk welgestelde vrouw, dus het zou me wel moeten lukken om de Nationale Conventie binnen te komen als burger uit de middenklasse. Ik zag al helemaal voor me hoe ik me door de menigte een weg baande richting het plateau waarop Marat een vurig betoog hield. In een beweging zou ik onverschrokken het plateau op moeten springen om zo snel mogelijk zijn hart te doorboren met een dolk. Ik zag het allemaal al voor me.
Opeens drong de geur van brandend hout mijn neusgaten binnen. Het was niet zomaar een kampvuurtje, want het rook veel sterker, alsof het was aangestoken met alcoholische drank of olie. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en zag in de verte rook omhoog kringelen. De donkere rook stak onheilspellend af tegen de egaalblauwe lucht.
Ik kneep mijn neus dicht en stak mijn hoofd uit het raam. 'Wat is er aan de hand?' vroeg ik de koetsier met nasale stem.
Hij draaide zich half naar mij om en zei: 'Vanochtend hoorde ik in Caen dat de revolutionaren in opdracht van de Nationale Conventie de woningen van een aantal pachters af hebben laten branden.'
'Waar hebben zij dat aan te danken?' vroeg ik fronsend, terwijl ik in gedachten allerlei verwensingen uitsprak over de Jakobijnen.
De koetsier haalde zijn magere schouders op. 'Hoogverraad,' zei hij simpelweg. Onwillekeurig moest ik huiveren.
Tot mijn grote schrik kwam ik tot de ontdekking dat de revolutie meer ravage had aangericht op het platteland dan dat ik aanvankelijk voor ogen had gehad.
De koetsier stopte regelmatig abrupt om uitgemergelde lichamen, die ongetwijfeld verhongerd waren, uit respect van de weg te slepen. Of kleine smeulende hoopjes steen markeerden plekken waar landverraders hadden gewoond. Oftewel: voorstanders van de monarchie.
Hoewel er wel degelijk mensen waren die nog leefden, vielen dit amper nog mensen te noemen. De meesten waren uitgemergeld tot op het bot. Vrouwen leken velen jaren ouder dan dat zij in werkelijkheid konden zijn, mannen hadden veelal gebogen ruggen van de zware arbeid en kleine kinderen leken aan een stuk door te jammeren van honger en verdriet. Het was een zielige bedoeling. Vergeleken met deze mensen hadden wij in Caen geleefd in luxe, wat er ongetwijfeld mee te maken heeft dat Caen een goede uitvalsbasis was naar Engeland en de thuisbasis voor vele handelaren.
Soms vroeg ik de koetsier of hij kon stoppen zodat ik een klein gedeelte van mijn spaarzame geld aan kinderen kon geven, zodat zij daar eten van konden kopen.Tegen het invallen van de avond bracht ik de nacht door in een kleine herberg. Ik werd verwelkomd door een walm van bier en braaksel en het grootste gedeelte van de gasten bestond uit mannen. De mannen zaten verdeeld over kleine tafeltjes die verspreid stonden over het hele vertrek en aan de linkerkant laaiden de vlammen van het haardvuur hoog op.
De gasten waren voornamelijk boeren, maar aan een paar tafeltjes bevonden zich een aantal welgesteldere heren en dames.Ik boekte een kamer voor één nacht in een aangrenzend vertrek waar de waard zich bevond, achter een massieve toonbank waarvan ik vermoedde dat het ook fungeerde als bar. Vervolgens nam ik plaats in een donker, onopvallend hoekje, vlakbij de welgesteldere gezelschappen en bestelde een dagschotel die bestond uit een simpele stoofschotel van wat kip, aardappels en een kroes bier.
De maaltijd smaakte redelijk goed in combinatie met het bier, want daardoor kon ik het eten wegspoelen. Ik had niet door dat een man toenadering zocht.
JE LEEST
Het Corday Complot
Historical FictionWat als een vrouw ten tijde van de Franse revolutie zich bemoeid met politiek? Politiek was immers niets voor vrouwen. Wat als zij denkt dat ze in haar eentje de maatschappij kan verbeteren als dit wellicht ten koste zou kunnen gaan van haar eigen l...