H19: Onaangenaam gezelschap

111 12 3
                                    

'Het ziet er naar uit dat wij elkaar gezelschap moeten houden,' mompelde ik.
De contouren van de zwarte kat vielen amper te onderscheiden in de schaduw van de cel, maar af en toe wist ik een glimp op te vangen van zijn geelachtige ogen of zijn kronkelende staart.
De cel waarin ik me bevond zou net groot genoeg zijn voor twee gevangenen, het stonk er naar menselijke uitwerpselen en mijn verwachting was dit ik hier de eerste nacht na mijn arrestatie door zou moeten brengen op de koude vloer. Een tegenstelling van zwart op wit vergeleken met het confortabele schone bed in het hotel waar ik de afgelopen twee nachten had gelogeerd.
Buiten klonk het harde geblaf van een hond, waardoor mijn kleine celgenootje een keer gejaagd miauwde.
Ondanks de hachtelijke situatie waarin ik me bevond was ik noch bang of eenzaam. Ik had niets meer om te verliezen, dus ik hoefde nergens meer voor te vechten. Mijn strijd was gestreden en het enige wat ik nu nog kon doen was mijn tijd uitzitten en mijn lot afwachten, alsof ik op de rug van een op hol geslagen paard zat in de wetenschap dat ik er elk moment af kon vallen. Zou mijn val worden opgevangen door zacht gras? Of was de kans groter dat ik op harde straatstenen terecht zou komen en mijn nek zou breken? De tweede optie was het meest reëel, want ik schatte de kans groot in dat de Jakobijnen niets anders wilden dan mijn bloed zien vloeien, bij voorkeur onder de guillotine.

Mijn dood betekende niet dat het vuur van de revolutie in me zou doven. Het vuur van de revolutie brandde nog steeds, als een eeuwig vuur dat nooit zou doven. Het zat in mijn bloed, mijn lichaam, mijn aanslag op Marat.
Ik had Frankrijk gered van de ondergang! Nooit meer zou iemand worden vermoord in naam van Marat, dacht ik triomfantelijk. Een kleine glimlach kon ik niet onderdrukken.
Ik zou de geschiedenis in gaan als een heldin, en worden herdacht als een martelares, dacht ik dromerig.
Een diepe ontspannen zucht ontsnapte door mijn lippen terwijl de amandelvormige ogen van de zwarte kat de mijne vonden.
In tegenstelling tot mensen hadden dieren het vermogen om objectief te zijn, simpelweg omdat zij veel kans niets konden verstaan van wat mensen zeiden. Alhoewel er ook mensen bestonden die beweerden dat zwarte katten in werkelijkheid heksen waren. Heksen zouden zich vermommen in de gedaante van een zwarte katten om vervolgens ongezien samen te komen tijdens een heksensabbat.
'Ik heb een paar uur geleden een duivel vermoord wist je dat?' zei ik hardop.
Mijn woorden weerklonken vreemd in de kleine ruimte.
Ik wist niet waarom ik het deed, maar ik had de behoefte om vrijuit te kunnen praten. Zonder te aarzelen vertelde ik het begin van mijn reis tot het einde tegen de kat. Ik liet geen detail weg. Ik legde geduldig uit wie Maria en Jehanne waren, maar ook over de armoede en hongersnood op het platteland. Er moest iets gebeuren wat daar verandering in kon brengen en ik kon slechts hopen dat mijn daad voldoende weerslag kon bieden om dit te bewerkstelligen.

Bij het horen van mijn stem zette het beest een paar kleine pasjes in mijn richting. Ik strekte mijn geketende armen en aaide met een hand over zijn verweerde kopje, dat was bedekt met kleine kale plekjes. Hoewel de kat mij nog steeds wantrouwde, begon het erop te lijken alsof we een vertrouwensband begonnen te krijgen.

'Braaf beest,' mompelde ik glimlachend.

Opeens hoorde ik het geluid van piepende scharnieren. Een bewaker van middelbare leeftijd met een halflange grijze baard stond afwachtend in de deuropening. Zijn ogen keken niet bepaald vriendelijk op mij neer.
Mijn celgenootje schrok van de bewaker en haalde een keer onverwachts uit naar mijn arm.
Ik onderdrukte een kreet en zag hoe de stof van mijn japon op mijn bovenarm rood kleurde.
'Stom beest,' mompelde ik geërgerd waarna ik haastig overeind krabbelde waardoor ik de bewaker de gelegenheid gaf om mijn ketenen te controleren. Ik vond het erg vreemd dat ze autoriteiten mij rond dit tijdstip nog wilden verhoren. Het was ver na middernacht en ik kon me indenken een commissaris wel iets beters te doen had dan een moordenares verhoren.
Tot mijn ongenoegen trok de bewaker het ruwe stuk touw dat mijn polsen bijeen hield nog strakker aan. Het touw sneed in mijn polsen en ik wist een pijnkreet nog net te onderdrukken.
Ik volgde de bewaker door smalle smerige gangetjes waar het naar braaksel en uitwerpselen stonk. Om de drie passen hingen aan weerszijden van de gangetjes brandende fakkels waardoor vieze vlekken op de muur zichtbaar werden. In het hele gebouw had ik nog geen ramen gezien.
De bewaker stopte voor een deur en opende deze vervolgens zonder te wachten op een reactie. Hij gebaarde dat ik voor hem naar binnen mocht gaan.

Het Corday ComplotWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu