H22: Vereeuwigd

112 16 1
                                    

Ze kwamen me vroeg in de ochtend halen.
In tegenstelling tot de vorige keer was de spanning in de rechtzaal voelbaar. De aanwezigen mompelden onverstaanbare dingen op onheilspellende toon en zo te zien was de openbaar aanklager in een diep gesprek verwikkeld geraakt met twee mannen. Het gezicht van de ene man was zwaar gehavend. Zijn gezicht zag eruit alsof het tussen een bankschoef had gezeten. De man had een hoog voorhoofd en zijn dikke wenkbrauwen leken naar voren te staan. Daarnaast
zat zijn gezicht onder pokkenlittekens, waardoor hij nog ouder leek dan dat hij al was. Al met al gaf het hem bijna een vijandige uitstraling.
Op dat moment kruiste mijn blik met die van de tweede man. Hij keek me aan met dezelfde blik als veel van zijn voorgangers. Een kille blik waaruit zowel haat, pijn en verdriet sprak.
In tegenstelling tot de man langs hem had hij fijne gelaatstrekken, zijn kleding en haar waren onberispelijk.

Op het moment dat de rechters de zaal betraden werd het helemaal stil. Het leek alsof iedereen zijn adem inhield. In het voorbijgaan viel mijn oog op monsieur Depoix, mijn nieuwe advocaat. Hij streek zijn colbertje glad en stak zijn vierkanten kin naar mijn mening iets te hoog de lucht in.
De ogen van de juryleden namen mij keurend op.
Blijkbaar was het proces nog niet helemaal voltooid, want een van de rechters beval dat de openbaar aanklager het gerecht toe mocht spreken.
De man deed een stap naar voren en richtte zich rechtstreeks tot de rechters.

'Mademoiselle Corday heeft gedurende dit proces nog maar amper gesproken. Hoe kan er een uitspraak worden gedaan over haar geestelijke gesteldheid? Ze is een moordenares edelachtbare,' zei hij, waarna hij een sceptische blik op mij wierp. 'En aangezien haar verschijning ogenschijnlijk kalm is moet u zich daar niet door laten misleiden.'

Ik perste mijn lippen op elkaar uit frustratie en hield mijn blik gevestigd op het drietal rechters.
'Wie is hier een moordenares?' Mijn stem klonk krachtiger dan ik had verwacht, de klank echode door de zaal en de aanwezigen hielden hoorbaar hun adem in.
'Niemand minder dan Jean Paul Marat is deze titel waardig. Hij is verantwoordelijk voor de dood van misschien wel duizenden mensen!' vervolgde ik op een harde en vastberaden toon. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat mijn advocaat me een waarschuwende blik toewierp.
'Ik heb één man gedood om de levens van duizenden anderen te sparen.'

'Eén moord is en blijft een moord en kan onmogelijk goed worden gepraat,' viel de middelste rechter mij scherp in de rede. Met beide handen omklemde ik de houten balustrade van de verhoging. Vanuit de zaal klonken zowel geschrokken als verontwaardigde kreten. Het geroezemoes zwol aan tot een van de rechters op een gegeven moment zijn hamer met een klap neer liet komen op een houten blok.
'Stilte!' zei hij luid.

Gedurende het proces werden meerdere getuigen naar voren geroepen die stuk voor stuk een getuigenis aflegden over mijn laatste dagen. De waardin beweerde, om mij in nog slechter daglicht te plaatsen, dat ik de herberg had willen verlaten zonder te betalen en dat ze me van het begin af aan niet had vertrouwd.
'Ze viel bijna flauw toen haar ter ore kwam dat monsieur Marat zich niet meer vertoonde bij de Nationale Conventie,' getuigde de Jakobijnse arts, die mij te hulp was geschoten in de herberg. 'Ze trok helemaal wit weg en ze leek pas weer te kalmeren nadat ik haar had verteld dat monsieur Marat in speciale gevallen burgers audiëntie verleende.' Zijn lichtblauwe ogen weerspiegelden een gevoel van diep berouw en woede. Hij wees met een verrimpelde magere vinger mijn richting in. 'Deze vrouw is geestelijk niet in orde, edelachtbare. Dat mag u van mij aannemen!'

Ik zat in de zaal, maar alle woorden leken langs mij af te gaan. Het maakte me simpelweg niks meer uit. Ik was naar Parijs gekomen om Marat te doden en dat had ik gedaan. Af en toe deed mijn advocaat nog een poging om mijn hachje te redden, maar aan zijn teneergeslagen te zien wist ik dat zijn woorden slechts tergeefse pogingen waren om eerder zijn eigen hachje als advocaat te redden.
Ik keek over de zee van hoeden en pruiken, uit het raam. Mijn blik was al lang gevestigd op de volgende wereld, hoewel ik geen idee had waar ik zou belanden. Zou ik Marie en Jehanne daar ooit terugzien? Zou ik opnieuw worden geboren? Ik had geen idee. Ergens beangstigde deze gedachte mij, maar anderzijds beschouwde ik het als een gelegenheid om een nieuw leven te starten in de toekomst, waarin ik mijn naam tegen zou komen in geschiedenisboeken. Misschien zagen de Fransen mijn offer op dit moment niet in, maar ik wist dat ze dat ooit wel zouden doen.

Ik vestigde mijn blik op de strenge gelaatstrekken van de drie rechters. Ik ben Judith, dacht ik dromerig. Ik heb Parijs verlost van een monster en nu zal ik terugkeren naar mijn land om daar een leven vol lof tegemoet te treden. Oftewel de toekomst waarin de Fransen mij zullen beschouwen als een heldin in plaats van een moordenares.
De middelste rechter, een kalende man met een pafferig gezicht en strenge grijze ogen hield zijn blik op mij gevestigd. 
'Charlotte Marie Anne Corday d'Armont heeft op 13 juli Jean Pierre Marat vermoord en zij zal hiervoor de doodstraf krijgen. Haar verzoek om een portret zal worden ingewilligd en over twee dagen zal zij ter dood worden gebracht op de Place de la Revolution.'
Een harde klap met een hamer verzegelde mijn lot. Ik sloot kort mijn ogen terwijl de klap van de hamer in mijn oren weergalmde. Er was officieel geen weg meer terug. Al hadden ze mij naar het gekkenhuis gestuurd, de kans dat ik zou worden vrijgelaten was niet klein te noemen, dus mijn toekomst had alle kanten uit kunnen gaan. Maar nu, op dit moment, was mijn lot officieel vastgesteld. Ik zou de doodstraf krijgen. 

Ik keek door de zaal en ving opnieuw de blik van de twee mannen die in het begin van de hoorzitting diep in gesprek verwikkeld waren met mijn openbaar aanklager. Een gardist hielp me hoffelijk van het smalle trapje dat me naar de begane grond leidde.
'Wie zijn dat?' vroeg ik in het voorbijgaan aan mijn advocaat, terwijl ik met mijn hoofd naar de twee mannen knikte. 
Mijn advocaat keek me volledig uit het veld geslagen aan. Zijn gezicht glom van de ingehouden spanning en hij krabte nerveus aan de randen van zijn pruik. 'Dat zijn Danton en Robespiere mademoiselle,' antwoordde hij toonloos.
Ik hield geschokt mijn adem in. Zij waren de naaste vrienden van Marat. De vrienden van de vijand van het volk! Vlak voordat ik terug werd gebracht naar mijn cel wierp ik de mannen een vuile blik toe. Waarschijnlijk zou het de laatste keer in mijn leven zijn dat ik ze in levende lijve zou zien.

'Waarom wilt u eigenlijk een portret van uzelf laten schilderen mademoiselle?' Een zekere Jean-Jacques Hauer was de aangewezen persoon voor mijn portret en ik moest toegeven dat hij behoorlijk met de deur in huis viel.
Ik zat kaarsrecht op het gammele krukje in mijn cel en de schilder zat een paar passen van mij af. Hij was bezig met het prepareren van een doek en het mengen van verf. Gefascineerd keek ik toe. Nog nooit had iemand een portret van mij gemaakt. Ik had ooit eens gehoord dat alleen een echte kunstenaar in staat is om de ziel van de geportreteerde te vangen in een doek. Hoe kon dat mogelijk zijn? Zou deze kunstenaar dat kunnen?
In feite zijn het de kunstenaars die de geschiedenis weten te vangen in beelden in plaats van woorden. En voor de woorden heb je schrijvers, die in sommige gevallen ook kunstenaars zijn.

'Er is nog nooit een portret van me geschilderd,' zei ik naar waarheid. Ik kon hem onmogelijk vertellen dat ik dit voor mezelf deed, om herinnerd te worden als een martelares in plaats van een duivelin. Als ik dat zou vertellen zou hij dit ongetwijfeld een ijdele daad vinden. Bovenal was het de bedoeling dat dit een goed portret moest worden en kon het altijd in mijn voordeel werken door in de gunst te vallen bij de kunstenaar.

'Dat privilege hebben slechts weinig mensen,' reageerde hij ontwijkend.

Ik staarde naar de vaalgrijze muur achter de plek waar de kunstenaar stond.
'Blijkbaar ook voor voor moordenaars,' reageerde ik wrang, denkend aan zowel mijn eigen daad als de vele misdaden die Marat heeft begaan.
Jean-Jaques Hauer legde het stuk houtskool wat hij in zijn handen had zorgvuldig op de schildersezel en bestudeerde me een kort moment.

'U hebt helemaal niet de uitstraling van een moordenares,' zei hij bijna verwonderd. 'Wat heeft u ertoe gezet om deze misdaad te begaan?'

Hoewel vele mannen voor hem deze vraag reeds aan mij hadden gesteld, merkte ik dat deze kunstenaar dit in tegenstelling tot hen niet wilde om mij te veroordelen, maar eerder uit pure nieuwsgierigheid.
'Marat verpestte Frankrijk,' reageerde ik simpelweg, misschien iets te fel dan noodzakelijk was. 'Als niemand anders dan ik hem had gestopt was hij doorgegaan met het vermoorden en opjagen van mijn partijgenoten en vele andere burgers. Daarom beschouw ik mijn daad niet als een misdaad, maar als een zegen voor de Fransen.'

Jean-Jacues Hauer knikte begrijpend en staarde peinzend naar het doek.
'Is het waar dat kunstenaars een ziel kunnen vangen in een doek?' vroeg ik nieuwsgierig. De gardist die stond verscholen in de schaduw van de deur wierp me opmerkelijk genoeg een vreemde blik toe.
De schilder keek me daarentegen aan met een ietwat verwonderde uitdrukking op zijn gelaat.
'Alleen de besten mademoiselle,' antwoordde hij. 'Ik doe slechts een poging,' voegde hij daar met een zuinige glimlach aan toe.

Een paar uur later strekte ik mijn stijve spieren. Ondanks het feit dat het poseren weinig inspanning kostte was ik behoorlijk uitgeput. Mijn stromatras stonk verschrikkelijk, viel me op toen ik me uitgeput op mijn bed liet vallen. Ik sloot mijn ogen en realiseerde me dat dit mijn een der laatste nacht op Aarde zou zijn. Mijn lot was verzegeld. Niet het gekkenhuis, maar een enkele tocht door de straten van Parijs, regelrecht naar de guillotine.

Het Corday ComplotWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu