H14: Parijs

115 14 0
                                    

Ik had zowel afschuwelijke als wonderbaarlijke verhalen gehoord over de stad Parijs. Alle grote denkers, geleerden en filosofen, waren ooit in Parijs geweest, verhalen over heiligen en wonderen die mijn moeder me vroeger vertelde schotel me weer te binnen. Parijs was in mijn ogen een historisch beladen stad.Wellicht zou ik zometeen mijn voeten zetten op de bodem waar al deze mensen ook hadden gestaan.
Maar aan de andere kant was Parijs een bolwerk van terreur onder leiding van de Jakobijnen. Duizenden mensen zijn vermoord in naam van die factie en ik mocht hangen als ik zou weten hoeveel er nog zouden volgen. De straatjes waren smal en het straatoppervlak was bezaaid met rotzooi. Er ontstond regelmatig een opstopping, omdat de grote stroom mensen, karren en paarden niet door de straatjes pastten.
Net op dat moment reed het rijtuig langs een plein dat stond aangeduid als de Place de la Revolution. Vrijwel direct werd mijn blik getrokken naar het duivelse apparaat in het midden van het plein. Een joelende menigte had zich rondom de metershoge guillotine verzameld. Een stuk of tien gevangenen die waren gekleed in een wit of rood katoenen hemd werden van een houten kar gehaald om vervolgens in een paar passen, de laatste die zij in hun leven zouden zetten, naar het schavot te lopen. Alle gevangenen droegen een wit overhemd, behalve één.
Mijn aandacht werd getrokken naar een jonge vrouw in een rood katoenen hemd. Haar korte rode haar piekte alle kanten op en ze had een teneergeslagen uitdrukking op haar gezicht, waardoor ze tien jaar ouder leek dan dat ze in werkelijkheid zou kunnen zijn.
'Waarom is die vrouw in het rood gekleed?' vroeg ik me hardop af.
'Omdat die vrouw een moordenares is,' zei monsieur Leroy toonloos, terwijl zijn groene ogen de vrouw van top tot teen opnamen. 'Hoewel ze er niet uitziet als een een moordenares,' voegde hij daar weifelend aan toe.
Madame Buron snoof hoorbaar. 'De duivel kent vele gedaantes monsieur Leroy' zei ze op een onheilspellende toon.
Ik perste mijn lippen op elkaar en keek naar de vrouw in het rood die wellicht mijn lotgenoot zou kunnen zijn. Wat als de autoriteiten mij te pakken zouden krijgen? Zou ik dan ook zo worden berecht?
Het rijtuig kwam tot stilstand door een opstopping en op hetzelfde moment viel het schuin geslepen mes van de guillotine met een verbazingwekkende snelheid omlaag. Uit de menigte klonk gejuich en een van de omstanders pakte het bebloede hoofd van de man die zojuist was geëxecuteerd uit het mandje en hield het als een troffee boven zijn hoofd. Een aantal oude vrouwtjes aan het uiteinde van de guillotine namen het hoofd van de man over en trokken zijn overgebleven haren eruit, die ze gebruikten om manden en hoofddeksels van te vlechten. Een eigenaardige gedachte.
Op dat moment kwam de vrouw in het rood naar voren. Ze klom op het smalle trapje naar de guillotine en liet zichzelf op een houten plank vastsnoeren.
Vlak voordat het schuin afgesneden mes de fatale klap toediende schreeuwde ze iets, maar ik kon niet verstaan wat. De menigte juichte luid toen het mes zijn doel trof. Ik wendde mij tot monsieur Leroy. 'Heeft u gehoord wat ze zei?'
'Ik verstond iets wat leek op: dood aan alle Jakobijnen,' mompelde hij afwezig.
Monsieur Buron had het niet gehoord, want hij lag het grootste gedeelte van de reis te slapen, maar madame Buron wel.
'Dood aan alle Jakobijnen,' siste ze verontwaardigd, terwijl ze haar blik van ons afwendde.

Ongeveer een half uur later kwam het rijtuig opnieuw tot stilstand, maar deze keer scheidden onze wegen. Nadat ik monsieur Bouton had betaald en vluchtig afscheid had genomen van de andere inzittenden baande ik me een weg door de drukke binnenstad, op zoek naar een hotel waar ik mijn bezittingen kon laten.
Op een steenworp afstand van het Palais Royal bevond zich een klein hotel met groene luifels.
Aan de buitenkant zag het er redelijk goed uit en op het smeedijzeren uithangbord stond in sierlijke letters: de Providence.
Een belletje rinkelde toen ik de deur open duwde en over de drempel stapte. Van binnen zag het hotel er stukken beter uit dan de herberg waar ik gisterenavond had overnacht. De houten vloer was schoon en de gelagkamer zat vol met redelijk welgestelde mensen uit verschillende lagen van de bevolking. Rechts achterin de gelagkamer zat een priester in stilte met zijn handen in gebedshouding, drie dames zaten aan een tafeltje en speelden een kaartspel en aan de rechterkant waren twee mannen verwikkeld in een verhitte discussie.
'Kan ik u helpen mademoiselle?'
Een jong meisje van een jaar of zestien met een opmerkelijk rond hoofd en vooruit stekende kin zwaaide naar me van achter een toonbank.
De houten vloer kraakte onder mijn voeten toen ik naar de toonbank liep.
'Is het mogelijk om een kamer te boeken voor twee nachten?' vroeg ik vriendelijk.
Het ronde hoofdje knikte en niet veel later kreeg ik de sleutel van een kamer in mijn handen geduwd.
Twee nachten was best prijzig, maar nodig als ik er niet in zou slagen om Marat morgen te vermoorden. Mijn hart begon sneller te bonken van opwinding toen ik daar aan dacht. Bovendien zou een schuilplaats in een hotel handig kunnen zijn als ik wist te ontkomen. Maar daar ging ik niet vanuit.
Ik sleepte mijn koffer over het smalle trapje naar boven. Mijn kamer zat op de bovenste etage en bestond uit een bed met stromatras, een groot houten blok dat diende als bureau, met een klein krukje ernaast en een raam vlak boven het bed. De zonnestralen van het late middaglicht schenen in kleine lichtbundels door het kleine raampje.
De kamer was prima, maar het was de afgelopen dagen erg warm geweest en het leek alsof de hitte was opgestegen en zich had geconcentreerd in mijn hotelkamertje.
Ik nam plaats op het kleine krukje, opende mijn koffer en pakte daar een schrijfveer en een aantal vellen perkament uit. Ik begon met het schrijven van een lange brief aan het Franse volk. Om mijn eigen naam te zuiveren, maar ook om te voorkomen dat mijn toekomstige vijanden haat en laster over mij zouden kunnen verspreiden. Ik moest en zou ze de waarheid vertellen voordat anderen dat zouden kunnen doen.
De alledaagse geluiden van buiten vermengden zich met het krassende geluid van mijn veer op perkament. Dit document zou de geschiedenis in gaan als de waarheid over mijn daad. Met een zelfvondane glimlach schreef ik de laatste regel en in één beweging
zette ik mijn handtekening onder de brief.
Daarna begon ik aan een andere zware opgave die onophoudelijk op mijn schouders drukte. Ik moest afscheidsbrieven schrijven naar mijn familieleden vrienden.
Een tijd lang bleef ik roerloos voor me uit staren, niet wetende wat ik moest schrijven. Mijn leugens hadden bij iedereen behalve Jehanne het gewenste effect gehad en nu was de tijd aangebroken om ze de waarheid te vertellen. Met een diepe zucht begon ik te schijven. Gedeeltelijk voelde ik opluchting, maar anderzijds angst voor wat het bericht van mijn eventuele dood teweeg kon brengen. De revolutionairen zouden mij aanbidden als een martelares, terwijl ik wist dat mijn familie mijn daad onbezonnen, impulsief, dwaas en naïef zou vinden. Ik beet op de punt van mijn ganzenveer en het bovenste stukje brak af.
Ik nam rustig de tijd om na te denken. De middag was pas net versteken en de avond had zijn intrede nog niet gedaan. Gedachten en herinneringen liepen in elkaar over en steeds als ik een zin op wilde schrijven aarzelde ik.
Elke zin leek een sprong in het diepe, omdat ik geen idee had hoe mijn woorden uit zouden kunnen pakken.
Uiteindelijk schreef ik in rustig tempo het eerste wat in me opkwam, de waarheid zoals alleen ik die kende. Ik vertelde vader, Marie en tante over de wanhoop die mij teisterde en mijn angst om als een eenzame vrouw over te blijven in Caen.
Ik kon alleen maar hopen dat ze het zouden accepteren.

Met een diepe zucht liet ik mijn ganzenveer een paar uur later achteloos op het bureau vallen. De afscheidsbrieven waren af. Ik vouwde ze op en verzegelde ze met een paar druppels was van het kleine kaars stompje op het bureau.
Morgen was het zo ver. Ik zou de duivel in persoon opzoeken en hem eigenhandig vermoorden, zodat er nooit meer iemand in zijn naam vermoord zou kunnen worden.

Het Corday ComplotWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu