H17: Het Huis van de Duivel

109 15 2
                                    

Vanuit het raampje in mijn slaapkamer glinsterde het bruine water van de Seine in de ochtendzon. Vanwege de huizen die in de weg stonden ving ik slechts een glimp op sommige delen van de rivier. Er waren al veel mensen op straat en zelfs vanaf hier zag ik dat er net zoals gisterenochtend weer een enorme rij stond bij de bakkerij op het Palais Royal. De geur van versgebakken brood deed mijn maag rammelen.
Gisteren had ik heel de middag besteed aan het schrijven van een lijst met namen.
Ik moest een goede reden hebben om op audientie te mogen komen bij Marat en zonder dat ik het in eerste instantie doorhad, beschikte ik over informatie. De verblijfplaats van mijn Girondijnse medestanders. Brissot, Fauchet, Barbaroux, en nog een paar anderen van wie ik de namen her en der op had gevangen.
Uiteindelijk was ik gekomen op een lijst van 18 revolutionairen. Met mijn onberispelijke handschrift waar leraren in Caen mij om prezen had ik alle namen één voor één op een stuk perkament geschreven. Met het briefje van monsieur ... en de lijst met namen onder mijn lijfje stapte ik resoluut over de drempel van het hotel, met de gedachte in mijn achterhoofd dat ik hier nooit meer terug zou komen.
Ik maakte een omweg langs het Palais Royal om een nieuw mes te kopen. Bij nader inzien was mijn kleine dolk misschien net niet dodelijk genoeg en ik zou niets erger vinden als falen in mijn missie.
Het moest een steekwapen zijn, dus ik kon het beste gaan voor een veil of langwerpig mes wat diep in zijn lichaam door zou dringen.
Ik liet mijn blik bedachtzaam glijden over de winkeltjes. Er zaten hele specifieke winkels, zoals voor brood, vlees, hoeden, zijde, maar nergens zag ik een winkel voor gebruikersvoorwerpen. Het was niet toegestaan om met wapens over straat te lopen, want dat zou de openbare orde verstoren. Maar het was wel toegestaan om een simpel keukenmes te kopen.
Op dat moment viel mijn oog op een prominente winkel met een prachtig in hout gesneden voorgevel. Het uithangbord wiegde zachtjes op en neer waardoor er een piepend geluid ontstond. Achter de glazen ruit van de winkel lag keukengerei.
Ik stapte de winkel binnen en groette de verkoopster. Een vriendelijk uitziende vrouw van mijn leeftijd.
De sterke geur van hars drong mijn neusgaten binnen. Mijn blik verplaatste zich naar de tafels waar spullen lagen uitgestald. Het was voornamelijk houtsnijwerk van uitstekende kwaliteit. Snijplanken, pollepels, emmers, kleine ronde kommetjes met bijpassende deksels van keramiek. De maker was een bekwaam vakman.
Opeens zag ik een schittering. Ik draaide mijn hoofd. Op een van de snijplanken lag een lang metalen mes van ruim twintig centimeter lang. Het handvat was gemaakt van glad geschuurd hout en lag prettig in mijn hand. Daarnaast had het mes een scherpe punt. Perfect om het hart van Marat mee te doorklieven.
'Dat zijn goede vleesmessen madame,' zei een vreemde stem achter mij. Geschrokken liet ik het mes bijna uit mijn handen vallen. Haar stem klonk hard door het kleine lege vertrek en zo te horen kostte het haar moeite om te spreken.
Ik draaide me om en zag dat de verkoopster naar mij toe kwam. Haar blik was gevestigd op het mes.
Van dichtbij zag ik dat de vrouw ouder was dan ik in eerste instantie dacht. Ze had verweerde handen, lichte rimpels in haar gezicht en ze miste bijna al haar tanden. Haar gezicht had een ongezonde kleur en haar blonde haren waren één grote klit.
'Dit is de laatste madame,' zei ze, terwijl ze haar bloeddoorlopen ogen op mij vestigde. 'Goed om dikke repen vlees mee klein te snijden voor een stoofpot.'
Zo had ik ook kunnen eindigen, dacht ik vol medelijden toen ik naar de vrouw keek. Ze kon moeilijk een aantal jaar ouder zijn dan mij, maar ze zag eruit als een vrouw van in de veertig.
Zwijgend rekende ik het mes af aan de toonbank en vertrok.

Vlak buiten het Palais Royal, aan de voet van Palais le Louvre maakte een enorme rij zwarte rijtuigen zijn opwachting. Het waren openbare rijtuigen. Ik stak de weg over en haastte me naar een van de rijtuigen.
'Waar naartoe?' vroeg een verveelde koetsier kortaf. Ik haalde het briefje van monsieur ... tevoorschijn. ' 30 Rue des Cordeliers alstublieft,' las ik hardop voor, waarna ik het briefje verfrommelde en op straat gooide.
Het rijtuig stonk en de bekleding zat vol met vlekken. De lucht van rotting was buiten niet veel beter vanwege de verstikkende warmte, dus het had weinig zin om het koetsraampje te openen.

Het Corday ComplotWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu