H23: Mijn Lot

113 17 3
                                    

De laatste dag van de poseersessie was het zwaarst. Mijn stijve spieren werden opnieuw op de proef gesteld, waardoor ik voor de eerste, en tevens ook laatste, keer in mijn leven blij was dat dit de laatste poseersessie ooit was. Maar het resultaat mocht er zijn.
Hoewel het portret aan het einde van de dag nog niet helemaal af was, herkende ik mezelf er wel degelijk in. Mijn gezicht was bijna helemaal voltooid en de gelijkenis was zo sprekend dat ik even dacht dat ik voor een spiegel stond.
'Wauw,' wist ik uit te brengen.

Ik keek monsieur Hauer recht aan en bedankte hem uitvoerig. 'U had me geen groter plezier kunnen doen monsieur Hauer,' zei ik bewonderend.
Hij haalde slechts zijn schouders op in een simpele en snelle beweging.
'Ik ben blij dat het naar uw wens is mademoiselle,' zei hij. 'Alleen ben ik wel bang dat ik het niet meer kan voltooien voor uw executie.'

Mijn executie vond de volgende dag plaats. Met de sterke geur van terpentijn nog in mijn neusgaten werd ik door twee gardisten begeleid naar een ruimte die uitzicht bood op een binnenplaats. Een van hen gebood dat ik mijn haar los moest doen en dat ik de rode jurk aan moest doen die voor mijn voeten op de grond lag.
De gardisten draaiden zich uit respect voor mij zodat ik mij om kon kleden.
De ruwe stof schuurde tegen mijn huid en bovendien had de jurk meer iets weg van een overdreven wijd gewaad dat priesters soms droegen.
Toen ik me omdraaide zag ik dat een van de gardisten een grote schaar in zijn handen hield.
Ik wendde mijn blik van hem af en staarde naar mijn tenen, die onder de rode stof van het gewaad uit kwamen.
Een moment later zag ik hoe lange lange lokken kastanjebruin haar aan mijn voeten vielen.
Ik streek met mijn hand langs de welving van mijn nek, met de gedachte dat mijn hoofd later op de dag van mijn romp gescheiden zou gaan worden.

Men zegt dat na regen altijd zonneschijn komt. In mijn geval was het andersom, want de hitte die Parijs de afgelopen dagen in zijn greep had gehouden, maakte plaats voor koude lucht en zware regenbuien. Rillend van de kou stond ik te wachten op een binnenplaats, vergezeld met een tiental andere vrouwen. In tegenstelling tot mij droegen ze een wit gewaad. We zeiden niks, maar gingen als een groepje dicht bij elkaar staan.
Het gewaad plakte aan mijn lichaam en mijn korte plukken haar piekten alle kanten op.
Mijn handen trilden en zagen blauw van de kou. Op iets wat een eeuwigheid leek te duren werden we bevolen om plaats te nemen op de houten kar.
De vrouwen om mij heen huilden, of schreeuwden onverstaanbare dingen naar elkaar, of misschien wel geliefden die ze gedwongen achter moesten laten op Aarde alvorens ze begonnen aan hun reis naar het hiernamaals.
Ik leunde met de zijkant van mijn gezicht tegen een ruwe houten balk, terwijl regendruppels van mijn gezicht stroomden.
Mijn gezicht voelde koud aan door het regenwater, mijn spieren waren verkleumd en het rode gewaad plakte tegen mijn lichaam. Een paard hinnikte gejaagd en op een moment later kwam de kar met een schok in beweging.

Iedereen maakt keuzes. Keuzes met onbeduidende consequenties, tot pijnlijke keuzes waar een zwaar dilemma aan vooraf is gegaan. Nu realiseerde ik me echter dat het moment waarop de keuze gemaakt moest worden lang niet het moeilijkst was. Het zijn de consequenties die aan keuzes zitten verbonden die een situatie ondraaglijk konden maken.
Ik bevond me in een situatie waarin niemand zich zou willen bevinden. Ik had een keuze gemaakt en nu zou mijn verdere leven in het teken staan van de consequenties van deze keuze. Maar toch voelde ik ondanks de hachelijke situatie waarin ik me bevond geen spijt.
Het drong amper tot me door dat omstanders ons vanaf alle kanten bekogelden met afval. Hun stemmen gingen verloren in het harde getik van regen tegen de daken van Parijs, maar te oordelen naar de bloeddorstige blikken in hun ogen en de verbeten trekken rondom hun monden konden ze niet wachten tot er bloed zou gaan vloeien.
Mijn spieren waren verkleumd tot op het bot door de regen die met bakken uit de hemel viel. De dunne tuniek van katoen kleefde aan mijn huid en mijn haar, dat zojuist tot onder mijn nek was afgeknipt, piekte alle kanten op. De regen stroomde over mijn gezicht, over mijn armen en benen en vermengde zich met vlekken van bedorven etensresten die in mijn tuniek bleven hangen, en de tranen van sommige medegevangenen die onophoudelijk uit hun oogkassen leken te stromen. We stonden zo dicht tegen elkaar aan op de kar dat ik bang was dat ik geplet zou worden. De vrouwen om mij heen schreeuwden onverstaanbare dingen waarvan ik aannam dat het namen van geliefden waren, of lofredes in naam van de koning. Het maakte me eigenlijk helemaal niets uit.  
In tegenstelling tot hen had ik geen verdriet, noch miste ik mijn geliefden, want ik wist dat ik de taak waarvoor ik was voorbestemd had uitgevoerd en dat deze onlosmakelijk was verbonden met slechts één eenvoudige consequentie: de dood. Diep vanbinnen had ik dat altijd al geaccepteerd en nu was het moment daar.
Ondanks de snijdende kou en de gedachte aan mijn naderende dood vloeide er een ongekende energie door mijn aderen die ik nog maar een paar keer in mijn hele leven had gevoeld. Het verspreidde zich als een vuurzee door mijn lichaam die zich in razend tempo verspreidde over een bos. Het was niet te stoppen, en dat zou het nooit doen. Zelfs niet wanneer het scherpe lemmet van het schuin afgeslepen mes mijn hoofd voor altijd van mijn romp zou scheiden. Ze gingen me vermoorden, maar hetgeen wat ik had gedaan voor het Franse volk zouden ze nooit ongedaan kunnen maken. Mijn lichaam zou weldra deze aardbol verlaten, maar mijn ziel zou voortleven in de gedachten van mijn geliefde vrienden die de dood bespaard was gebleven dankzij mijn daad.
Ik werd ruw uit mijn gedachten gehaald doordat de kar onverwachts over een grote bult reed. Een aantal medeveroordeelden sloegen geschrokken een kreet, maar ik bleef onbewogen zitten. De kar vervolgde zijn weg, terwijl het gejoel van de menigte aan weerszijden van de weg steeds meer aanzwol, waardoor ik onwillekeurig de indruk kreeg dat de kar bijna zijn eindbestemming had bereikt. Place de la Revolution. Ik sloot mijn ogen en bande de geluiden om mij heen uit mijn hoofd.
Deze tocht door de straten van Parijs was bedoeld om mij ten schande te zetten. Gekleed in een bloedrode tuniek, met kort geknipt haar en in een gammele kar gepropt met andere vrouwen die net zoals mij werden beschouwd als landverraders. Om eerlijk te zijn ervaarde ik het allerminst als een vernedering. Van buiten zag ik er misschien wel uit als een landverrader, maar van binnen brandde het vuur van de revolutie nog steeds. De keuze die ik had gemaakt had goed uitgepakt, dus ik ervaarde deze dodenmars eerder als een triomftocht, zoals Romeinse keizers die maakten door Rome na een militaire overwinning ten tijde van het Romeinse imperium. In mijn geval was dit Parijs, de hoofdstad van mijn geliefde vaderland, de stad waar de revolutie was geboren en waar ik mijn leven een doel had gegeven. Het enige wat me nu nog te doen stond was het laatste stuk afleggen om mijn reis voor eens en altijd te voltooien.

De tocht naar de Place de la Revolution duurde zeker een uur. Of misschien twee uur, mijn besef van tijd leek al te zijn overleden.
Maar toen het moment daar was kwam de kar zo aprupt tot stilstand dat ik bijna mijn evenwicht verloor.
De mensenmassa op het plein was evenals in de straten enorm. Uiteraard wisten de meesten wel dat mijn executie vandaag plaats zou gaan vinden, dus vandaar dat de toestroom zo massaal was.
Waarschijnlijk zouden vader, tante, Marie en Jehanne ondertussen op de hoogte zijn van mijn daad. Roddels verspreidden zich snel over het Franse platteland. Hoe zouden ze gereageerd hebben? Tante en vader zouden het dwaas vinden, Marie zou ongetwijfeld rondlopen met een gevoel van pijn en onbegrip en Jehanne was al op de hoogte van mijn plannen. Desondanks wist ik zeker dat ze geschokt zou zijn door mijn dood.
Even was ik terug in het huis van tante in Caen. Ik snoof de geur op van vers gebakken aardappelen en pas gebraden vlees. Ik zag mijn vader en tante aan de keukentafel zitten, met hun handen ineen gevouwen en een grimmige uitdrukking op hun gezicht, zowel van pijn als verdriet. Een diepe zucht ontsnapte tussen mijn lippen door. Het was nu te laat om me daar nog druk over te maken.
Ik had geschiedenis gemaakt die anderen voor mij hebben opgeschreven, of op een schilderdoek vastgelegd.
De guillotine was van dichtbij groter dan in mijn herinnering. Het apparaat zag er duivels uit, alsof het regelrecht vanuit de hel omhoog was gekomen. De regen had zich met het bloed vermengd en druipte van het schuin afgeslepen mes, evenals de modderige grond onder de guillotine, waar modder zich had vermengd met bloed en regenwater.
Een in het zwart gehulde gedaante stond boven op het schavot en gebaarde met een snelle handbeweging dat de eerste naar voren gebracht mocht worden.
'Nee!' krijste een vrouw een paar passen van mij af. Twee gardisten grepen haar bij haar schouders terwijl ze zich uit alle macht los probeerde te wurmen.
'Laat me los! Ik hoor hier niet! Ik heb niets misdaan!' jammerde ze.

Ze sloeg wat onverstaanbare klanken uit toen een gardist hard hard in haar gezicht sloeg. Hierdoor greep een andere gardist de gelegenheid aan om de vrouw bij haar arm bij grijpen en mee te sleuren over een gammel trapje van verrot hout.
Ze werd vastgebonden aan een plank en haastig binnen het bereik van het vlijmscherpe mes geplaatst.
Hoewel haar stemgeluid grotendeels werd tegengehouden, verstond ik slechts een deel haar laatste woorden. 'De duivel zal jullie allemaal..'
Een harde klap en veel bloedspetters volgden, waarna er een luid gejuich door de menigte opsteeg.
Het hoofdloze lichaam werd zo snel als het erop was geplaatst weer van de plank verwijderd.
Een jonge vrouw van een jaar of twintig stak heldhaftig haar kin in de lucht en ging als volgende. Zonder een woord gezegd te hebben was ze dapper haar dood tegemoet gelopen. Haar handen hadden getrild, misschien van ingehouden zenuwen, maar dat had ook van de kou geweest kunnen zijn.
Het gejoel van de menigte zwol nog meer aan en ik hoorde mijn naam. Het volk schreeuwde om mijn bloed. Ik weigerde de helpende hand van de gardist en beklom eigenhandig het gammele trapje van verrot hout. Het bloed suisde in mijn oren en ik hief mijn kin op, zodat ik niet de confrontatie aan hoefde te gaan met de mensen die mijn bloed wilden zien vloeien onder het mes. In plaats daarvan keek ik naar de onheilspellende grijze massa van wolken. Mijn reis zou zich weldra in die richting begeven. Mijn vlees en bloed zouden het einde van de revolutie niet meer meemaken, maar mijn geest wel. Daar was ik van overtuigd.
Ik ademende een paar keer diep in en ervaarde voor een van de laatste keren hoe het voelde om zuurstof op te nemen, om te leven als mens. Mijn lichaam werd met riemen stevig vastgebonden aan een houten plank.
Ik had niets meer om voor te leven, omdat ik zelf mijn lot had bepaald. Op dit moment deed ik niets anders dan mijn eindbestemming accepteren. De plank kwam in beweging. Een gardist schoof deze naar voren zodat mijn nek binnen het bereik van het vlijmscherpe mes kwam. Nog steeds ademde ik diep in en uit.
Ik keek recht in een houten emmer, waar de ogen van mijn voorgangster mij doods aanstaarden. Tussen het hout zaten plukken haar en vegen bloed. Ik wilde mijn hoofd draaien, maar dat was een onmogelijke opgave, omdat ik mijn lichaam niet kon bewegen. In plaats daarvan sloot ik mijn ogen, mijn laatste gedachten vullend met de herinneringen aan mijn geliefden, waardoor ik het suizen van het vallende mes niet hoorde.
Ik zou de dood ongemerkt zijn intrede laten doen zodat het vuur van de revolutie voor eeuwig in mij zou blijven branden.

Het Corday ComplotWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu