Op het plein voor de Ring, in de volksmond ook wel gewoon de arena genoemd, hebben zich al behoorlijk wat mensen verzameld. Ik neem afscheid van mijn ouders door ze allebei kort te omhelzen en pak daarna mijn zusje stevig vast. Juist omdat ik van haar hou, vind ik het irritant dat ze zo op me probeert te lijken. Het zou veiliger zijn als ze dat niet deed. Ongewild klamp ik me aan haar vast alsof ze de laatste strohalm is die me kan redden van de dood.
Vinny slaat haar dunne, ondervoede armpjes om mijn middel. In plaats van dertien lijkt ze opeens wel acht. "Ik hoop echt dat ze jou kiezen, Deia. Je mag nog niet doodgaan."
"Ik ga ook nog niet dood," fluister ik, meer om mezelf te overtuigen dan haar. Ik kan haar niet garanderen dat ik terug zal komen, maar ik kan haar ook niet vertellen dat die kans klein is. Het enige wat ik kan doen, is hopen dat zij sterk genoeg is om onze ouders er doorheen te slepen mocht mij iets overkomen. "Ik zal mijn best doen, Vin. Voor jou. Tot ziens." Dan druk ik een kus op haar wang en haast me naar het gedeelte vlak voor het podium dat bij de ingang van de Ring staat. Het is de plek waar alle zestienjarigen zich bij elkaar moeten voegen.
Bodine komt meteen door onze leeftijdsgenootjes heen naar me toe gelopen. Weer pakt ze mijn hand vast. Die voelt dit keer koud en klam aan. Haar ogen staan nog angstiger dan vanmorgen aan de keukentafel. Gespannen bijt ze op haar lip. "Dit is het dan. Ik ben zo bang. Ik wil helemaal niet weten hoe ik dood zal gaan, laat staan dat ik het mee wil maken."
Ik wil iets doen. Iets om haar zich een beetje beter te laten voelen, maar ik zou niet weten wat. Dat zal wel liggen aan mijn eigen mentale toestand, die ook niet al te best is op het moment.
Mijn gedachten worden verstoord door een zware mannenstem die van ergens achter me komt. "Deia!"
Met een ruk draai ik me om. Aan de andere kant van het stalen hek waarmee het gedeelte voor de zestienjarigen is afgezet, staat Servius Mirabellis. Hij is de journalist van ons land. Bijtend op mijn lip loop ik naar hem toe. Dit is misschien wel mijn laatste kans om afscheid van hem te nemen.
"Ik wilde je even succes wensen," zegt hij als ik bij hem ben. "Maar dat komt vast wel goed. Van jou komen ze niet zo makkelijk af, dat weet ik uit ervaring."
Die opmerking laat zowaar een glimlach op mijn gezicht verschijnen. Sinds ik de eerste keer zijn kantoor in ben gelopen om te vragen of ik ook eens iets voor de krant mocht schrijven, ben ik daar inderdaad niet meer weg te slaan. Ik heb er al zoveel tijd doorgebracht dat Servius een beetje als een tweede vader voor me is.
Serieus kijkt hij me aan. "En onthoud, wat er ook gebeurt: denk als een journalist."
"Ik zal eraan denken," beloof ik hem.
"Goed zo. Kom hier." Servius strekt zijn handen naar me uit en trekt me naar zich toe voor een omhelzing. Doordat het hek tussen ons in tot bijna aan mijn borst komt, voelt het nogal ongemakkelijk aan.
Desondanks onderga ik het gewillig. Dit is niet de dag om te klagen over kleine ongemakken.
Na een hele tijd laat hij me eindelijk los. "Nou. Zet hem op dan maar. Tot gauw."
"Tot gauw." Ik schenk hem een laatste glimlach voor ik terug loop naar Bodine, die inmiddels op haar nagels staat te bijten. In een poging de sfeer luchtig te houden, sla ik haar hand uit haar mond. "Niet doen. Als je straks pas écht honger hebt, zul je blij zijn als je nog nagels hebt om op te kauwen."
Een hand wordt op mijn schouder gelegd. Als ik me omdraai, kijk ik in twee ijsblauwe ogen. Ze behoren toe aan Arthur Corcoran, één van de twee zoons van de gevreesde consul Nestor. Ondanks de vreselijke situatie schenkt hij me een stralende lach. "Hoi."
JE LEEST
(Uitverkoren) - De hoofdprijs (Wattys 2016 winnaar)
Science FictionIn het land waar Deia woont, moeten alle zestienjarigen in een gruwelijk spel tegen elkaar strijden om te bewijzen dat ze hun positie als inwoner van het land verdienen. Er is maar één manier om er zeker van te zijn dat je het overleeft: uitverkoren...