Als ik wakker word, zijn mijn vingers nog steeds in die van Arthur verstrengeld. Omdat er een kramp in mijn arm opwelt vanwege de rare positie waarin ik moet liggen om zijn hand vast te kunnen houden, laat ik hem snel los. Toch is het een fijne gedachte dat hij de hele nacht zo dichtbij maar toch op veilige afstand is geweest.
"Goedemorgen Deianeira," klinkt de stem van Arthur uit de aangrenzende cel. "Nog een beetje kunnen slapen vannacht?"
"Redelijk goed zelfs, naar omstandigheden," geef ik toe. "Bedankt dat je alle engheid voor me weg hebt gejaagd met die superkrachten van je."
Een zacht gegrinnik klinkt vanaf de andere kant van de muur. "Graag gedaan, hoor."
"Jammer dat je overdag de spoken niet voor me weg kunt jagen."
"Wie zegt dat ik dat niet kan?" reageert hij stoer. Wat dat betreft is hij precies hetzelfde als alle andere jongens van school die altijd maar de macho uit willen hangen.
"Wil je soms beweren dat je je vader gaat smeken om mij te laten gaan?"
"Nee. Hij luistert toch niet naar me." Arthur slaakt een zucht. "Lieve Deianeira, kom eens tegen de muur aan zitten en steek je hand naar buiten."
Zonder vragen te stellen doe ik wat hij van me vraagt. Het voelt vreemd om mijn hand weer naar buiten te steken. Alsof ik probeer te reiken naar iets dat ik toch niet kan pakken. Een soort tantaluskwelling.
Waar wel een kern van waarheid in rust, blijkt als de jongen aan de andere kant van de muur mijn hand vastpakt. We kunnen nu inderdaad niet dichter bij elkaar komen dan dit. "Het gaat moeilijk worden, maar het lukt ons wel."
"Als jij het zegt." Ik ben daar nog niet zo overtuigd van. Hoe kan hij nu al weten dat dit ons lukt? Als je het mij vraagt, gelooft die jongen in sprookjes. Wat ik zelf misschien ook wel zou doen als ik mijn hele leven in een paleis had gewoond.
"Luister gewoon naar mij, oké? Mijn plan is misschien niet waterdicht, maar iets beters kan ik ook niet verzinen."
"Je gaat me niet vertellen wat je plan is, hè?"
"Inderdaad. Jij bent niet de enige slimmerik hier."
Ik rol met mijn ogen. "Als we niet in een levensbedreigende situatie zaten, had ik je vreselijk irritant gevonden."
"In dat geval ben ik blij dat we wel in een levensbedreigende situatie zitten." Hoewel ik hem niet kan zien, weet ik zeker dat hij glimlacht. Dat voel ik gewoon.
Ik knijp even in zijn hand. "Dan moet ik maar op jou vertrouwen zeker?"
"Je moet natuurlijk niets, maar het zou fijn zijn als je dat deed."
Ik doe mijn mond al open om te antwoorden als ik word opgeschrikt door geklop op de deur aan de achterkant van de cel. Haastig sta ik op en open het kleine luikje dat in de deur zit. Het is ongeveer twintig bij twintig centimeter groot en je kunt er de gang door op kijken.
Aan de andere kant van de deur staat en bewaker die me door het luikje heen een zak aangeeft. "Je ontbijt."
"Dank je." Gretig neem ik de zak van hem aan. Om eerlijk te zijn ging ik zo op in mijn gesprek met Arthur dat ik even vergeten was dat ik ook nog een keer ontbijt moest krijgen. Ervan uitgaande dat mijn familie altijd wel iets voor me zou bewaren tenminste.
De bewaker loopt weer verder en ik sluit het luikje. Het is etenstijd. Met de zak tussen mijn vingers geklemd ga ik op het matras zitten, mijn rug tegen de muur waarachter Arthurs cel zit. Een andere optie is er ook bijna niet gezien de cel zo klein is.
JE LEEST
(Uitverkoren) - De hoofdprijs (Wattys 2016 winnaar)
Science FictionIn het land waar Deia woont, moeten alle zestienjarigen in een gruwelijk spel tegen elkaar strijden om te bewijzen dat ze hun positie als inwoner van het land verdienen. Er is maar één manier om er zeker van te zijn dat je het overleeft: uitverkoren...