Hoofdstuk 24; gefaald

73 6 4
                                        


Vanaf dat moment leek alles in slow motion te gaan.

Het glas versplinterde, en de gestalte achter het raam viel neer. De wereld leek opeens tot leven te komen; overal klonk het geluid van loeiende sirenes, en van alle kanten kwamen agenten aangerend. Ik werd verlicht door een helikopter boven me, die alles in fel daglicht leek te zetten. Langzaam stond ik op, en ik wankelde toen ik zag hoe dicht ik bij de rand stond. Blijkbaar was het tijd om het afval op te halen, want recht onder me was een mega stapel met vuilniszakken. Er stonden hier en daar wat mensen omhoog te kijken, en hier en daar stonden wat politieauto's. Ze leken allemaal niet veel groter dan mieren.. Ik slikte en stapte wat verder van de rand, naar de menigte die me had omsingeld.

Iedereen had wel een geweer of een pistool, die allemaal op mij gericht waren.

"Politie! Leg je wapen neer en handen in de lucht, dan is er niets aan de hand!"

Ja, ja.

Mijn hersens draaiden op volle toeren, op zoek naar een uitweg. Ik was me volledig bewust van alle kogels die elk moment mijn hoofd konden doorboren, en legde nonchalant mijn geweer op de grond.

"Wauw, wat zijn jullie met veel zeg. En dat allemaal voor mij. Ik voel me vereerd."

Er liep een vrouw naar voren, die me stapje voor stapje benaderde. Ik zag haar ogen van mij naar de rand flitsen, en onbewust kroop er een grijns over mijn gezicht.

Ze was bang dat ik zou gaan springen.

"Oké, rustig maar. Ik weet dat je niet wilt komen, maar dat is het beste. Voor dat je het weet ben je weer thuis."

Tuurlijk, voor moord. Ik kom nooit van m'n leven de gevangenis meer uit als ik daar heen loop.

Ik haalde diep adem, en zette een tap naar achter. Ik viel nar beneden, en raasde in volle vaart omlaag.

Met een harde klap kwam ik op de vuilniszakken terecht. Ik kreunde toen ik een pijnscheut door mijn rug voelde schieten en pakte mijn pistool uit mijn laars. 

Oké. Één, twee, drie, go.

In één vloeiende beweging kwam ik overeind en sprintte de weg op. De kogels vlogen me om de oren, en ik zigzagde zo veel mogelijk heen en weer. Mensen schreeuwden, mensen renden, auto's kwamen in beweging. Instinctief dook ik naar beneden, en ik voelde een kogel over mijn hoofd scheuren. Mijn hart klopte in mijn keel.

Ik dok een steegje in en rende verder.

"Kaj! Kaj, kan je me horen? Je moet me helpen. Ik weet niet of hier ergens in de buurt een doorgang naar binnen zit, en de politie zit achter me aan. Kan je me helpen? Hallo?"

Gefrustreerd haalde ik mijn vinger van mijn oortje. Geen reactie.

Ik zal het zelf moeten doen.

Ik leunde tegen de muur en dacht diep na. Waar kon ik terug naar de ondergrondse gangen? Ik moet echt uit de handen van de politie blijven. Zo dichtbij het centrum lopen ze overal rond.. \Wacht eens, ik kan naar die ene bibliotheek gaan! Ik weet vast nog wel waar die zit. 

Ik zette koers naar de winkelstraat met de bibliotheek, hopend dat ik de politie vermeed. 

Waarom ga je weer terug naar die verschrikkelijke plek? Misschien is dit inderdaad wel je kans om thuis te komen.

Hou je hoofd, irritante stem. Ik heb een gifchip. Ik heb geen keus.

Toch?

Weifelend keek ik naar mijn pols. Zou ik de chip er misschien uit kunnen halen?

The RewriterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu